Landbouwvoorrecht
Het landbouwvoorrecht, dat zekere punten
van overeenstemming toont met het thans in
Nederland aan de orde gestelde registerpand-
recht, werd voor het eerst in 1958 door de raif-
feisenkassen toegepast. Nochtans was het geen
nieuw instrument; het werd reeds ingesteld bij
een wet van 1884.
Door het instellen van het landbouwvoorrecht,
liet de wet de landbouwer toe aan een bepaalde
schuldeiser een voorrecht te geven op dezelfde
voorwerpen waarop de verpachter zijn voor
recht kon doen gelden, namelijk op de vruchten
van de oogst, alsmede op de dode en levende
inventaris. Het voorrecht is algemeen, het slaat
op alle goederen, welke de kredietnemer nu be
zit en welke hij nog zal verkrijgen. Het is dus
niet mogelijk, dat bijvoorbeeld één schuldeiser
een voorrecht zou hebben alleen op het vee en
een ander op de dode inventaris.
De vereisten voor het ontstaan van het land
bouwvoorrecht zijn o.a., dat het krediet aan boe
ren moet zijn verstrekt, dat er een akte van
lening wordt opgemaakt, waarin het landbouw
voorrecht uitdrukkelijk wordt bedongen, en dat
deze akte wordt ingeschreven op het kantoor
van de Registratie, waaronder de boerderijen
ressorteren. De inschrijving van het voorrecht
behoudt zijn geldigheid gedurende 10 jaar.
Het landbouwvoorrecht, dat in 1884 werd ge
creëerd, vond pas zeventig jaar later algemene
toepassing, doordat de wetgever van 1884 geen
strafsancties had opgenomen tegen de krediet
nemer, die de roerende goederen van zijn be
drijf bedrieglijk zou onttrekken aan een opvor
dering door de kredietverstrekker. Hierin is
door een speciale wet van 1952 wél voorzien.
Het landbouwvoorrecht is een kwetsbare ze
kerheid. Het dient derhalve nauwkeurig en re
gelmatig gevolgd te worden. Uitstaande kre
dieten met landbouwvoorrecht moeten minstens
ieder jaar aan een speciaal onderzoek onder
worpen worden. Een efficiënte controle op de
handel en wandel van de kredietnemer is nood
zakelijk. Het landbouwvoorrecht als zekerheid
heeft de laatste tijd in België een grote uitbrei
ding ondergaan.
Wat de kredietinspecteurs betreft merkte dr.
Florquin o.a. op, dat de Centrale Kas aan het
inspecteurscorps functionarissen heeft toege
voegd, belast met het geven van adviezen over
de kredietverlening. De sterk toegenomen kre
dietactiviteit, alsmede het feit dat bij krediet
aanvragen de wenselijkheid van een onderzoek
ter plaatse steeds frequenter voorkwam, heeft
er in feite toe geleid, dat naast opdrachten aan
de Bedrijfsvoorlichtingsdienst voortaan eigen
specialisten worden ingeschakeld.
Met het oog op de kredietverlening is het van
belang de beroepsbekwaamheid op te voeren.
Hieruit moge blijken, dat de beschikking over
een goed uitgerust landbouwonderwijs op lan
gere termijn een weliswaar bijkomende, maar
toch belangrijke factor kan zijn bij de landbouw-
financiering.
In andere landen, waaronder Nederland, is
het gebruik van waarborgfondsen reeds geruime
tijd bij de landbouwfinanciering ingeburgerd.
Eerst begin 1964 werd een coöperatief waar
borgfonds ter ondersteuning van de kredietac
tiviteit van de Belgische raiffeiseninstellingen
opgericht. De noodzaak ervan werd tevoren
minder sterk gevoeld.
Het achterblijven van de eigen vermogens
vorming achtte de heer Florquin een feit van
voorbijgaande aard, dat samenvalt met de over
gangsperiode, die land- en tuinbouw momen
teel doormaken. Is deze periode voldoende ver
gevorderd, dan zal men staan voor economisch
gezonde en leefbare bedrijven, waar normale
winstmogelijkheden aanwezig zijn. De geregelde
stijgingen van het landbouwinkomen en de door
gevoerde sanering bij de bedrijven zijn elemen
ten, die in die richting wijzen. Het leek hem zeer
waarschijnlijk, dat het eigen vermogen opnieuw
zijn leidende positie zal herkrijgen.
De Euromarkt
Ten slotte wijdde dr. Florquin enige beschou
wingen aan het landbouwkrediet en de Euro-
markt.
In verband met het landbouwkrediet achtte hij
op dit ogenblik van belang:
de recente maatregelen op Europees vlak
inzake landbouwkrediet;
173