tesubsidies door het fonds verstrekt. Het ge waarborgde bedrag bedroeg BF 1,6 miljard. Met voldoening voegde de heer Florquin hieraan toe, dat één derde van de „tussenkomsten" van het fonds tot stand gekomen is door be middeling van de Centrale Kas voor Landbouw krediet. Een derde deel van de garanties van het L.I.F. werd tot nu toe verleend ten gunste van de installatiekredieten. Het is een gelukkig ver schijnsel, dat het L.I.F. juist in deze klasse een grote activiteit aan de dag legt en soepel is in het verlenen van zijn hulp, zowel wat rente subsidies als garanties betreft. Het installeren van jonge landbouwers was vóór het tot stand komen van het L.I.F. één der dringendste proble men geworden, waarvoor sedert de periode 19551956 door de Raiffeiseninstellingen een gedeeltelijke oplossing werd gevonden door hun zogenaamde „Kredieten Jonge Boeren". Opmerkelijk is tevens het feit, dat bijna 50 van de garanties ten goede zijn gekomen aan de landbouwcoöperaties. De werkingssfeer van het L.I.F. is beperkt gebleven tot investerings kredieten. Voor bedrijfskredieten ter dekking van normale bedrijfsuitgaven kan het L.I.F. niet optreden. Het L.I.F. geeft slechts een oplossing voor de kosten en de zekerheden van het land bouwkrediet. Het brengt geen oplossing voor het ter beschikking stellen van werkmiddelen aan de kredietinstelling. Hier zullen de land bouwkredietinstellingen hun klassieke werkme thoden moeten gebruiken (en eventueel aan passen) om steeds over het nodige kapitaal te beschikken. Eigen en vreemd vermogen Uitvoerig behandelde dr. Florquin vervolgens de kwestie van het eigen en van het vreemd vermogen in de landbouw. Als financieringsmiddel is het eigen vermo gen van grote betekenis, daar het een belang rijke factor is voor de weerstandskracht van een bedrijf. Het is eveneens een vorm van zekerheid. De bereidheid van de zijde der kapitaalverschaf fers om financieringsmiddelen aan een bedrijf te verstrekken is mede afhankelijk van de grootte van het aanwezige stootblok van eigen middelen. Het eigen vermogen vervult ten op zichte van de verschaffers van vreemd vermo gen de rol van garantiefonds ter nakoming van de financiële verplichtingen. De gedaantewisse ling, die de landbouw in een relatief korte tijd heeft ondergaan, kon echter onmogelijk met eigen middelen worden gefinancierd, zodat beroep op vreemd vermogen noodzakelijk werd. Men zal steeds het risico, dat aan aantrek king van vreemd vermogen is verbonden, moe ten afwegen tegen de verwachte toeneming van de rentabiliteit, waarop een kredietfinanciering uitzicht kan bieden. Uit de relatieve teruggang van het eigen vermogen, samenvallende met een sterk toegenomen investeringsnoodzaak, is geleidelijk het probleem van de zekerheidstel lingen bij de kredietverlening ontstaan. In Bel gië bijvoorbeeld is 60 van de investeringen in de landbouw gefinancierd door verschaffers van vreemd vermogen. Slechts 32 van de bebouwde oppervlakte wordt in eigendom be werkt; gronden en gebouwen maken anderzijds 80 uit van de activa. Wanneer deze verhoudingen gesteld worden tegenover de momenteel aanwezige en latende kredietbehoeften, dan hoeft het geen betoog, dat de klassieke zekerheden niet langer vol doende waren en dat naar andere oplossingen diende uitgekeken te worden. De oplossingen die de Belgische raiffeiseninstellingen aan het waarborgprobleem bij de landbouwfinanciering hebben gegeven, kunnen aldus worden samen gevat: de verruiming van de richtlijnen bij het ge bruik van de klassieke zekerheden, met name van de hypotheek en de persoonlijke borgstelling; de invoering en versoepeling van het ge bruik van het landbouwvoorrecht; de invoering van kredietinspecteurs; het meer aandacht besteden aan de be roepsbekwaamheid van de bedrijfsleider; de oprichting van een coöperatief waarborg fonds. 171

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1965 | | pagina 13