en paard
De ..opleiding" wordt op het ogenblik in onze organisatie druk besproken. De heer Van den Broek
heeft hierover zijn gedachten uitvoerig op papier gezet naar aanleiding van een nota over de
.opleiding" die in de discussiegroepen van directeuren/kassiers besproken is. Hoewel de heer
Van den Broek eigenlijk niet voor ,,Man en paard" geschreven heeft, willen wij graag enkele ge
deelten van zijn brief in onze rubriek overnemen. Hier is bij uitstek een onderwerp, waarop anderen
zullen kunnen aanhaken.
Opleiding
Geachte redactie,
Het is een bijzonder verheugend feit, dat thans
de gehele organisatie bezig is wegen te zoeken,
welke leiden tot een „nog" betere theoretische
en praktische vorming van directeuren en
overige personeelsleden van de aangesloten
banken, teneinde te bewerkstelligen, dat dezen
ook in de toekomst voor hun taak capabel ge
acht kunnen worden.
De stichting van een „Raiffeisenschool" is
voor bovengenoemd streven dan ook een goede
basis te noemen, van waar uit verschillende
activiteiten kunnen worden ontplooid.
Voordat ik verder ga, wil ik opmerken, dat in
verband met de opleiding „leiders" van aange
sloten banken de term kassier maar definitief
naar het gedenkboek van de banken moet ver
huizen om redenen, welke reeds vele malen
eerder zijn besproken.
De Centrale Bank gaat er van uit en mijns
inziens terecht dat een directeur van een
aangesloten bank over een goede algemeen-
theoretische kennis dient te beschikken. De eis
voor deze kennis ligt uiteraard voor grotere
banken zwaarder dan voor kleinere. (Onder
kleinere banken dan te verstaan de eenmans
banken en de banken waar geen personeelslid
werkzaam kan zijn, dat in staat is de directeur
volledig te vervangen.)
Studenten van de Raiffeisenschool zullen
reeds een ruime theoretische opleiding achter de
rug hebben. De opleiding in onze organisatie
dient dan een zodanige te zijn, dat de theorie
nauw aansluit aan de praktijk. Terecht wordt in
de eerste discussievraag opgemerkt, dat prak
tijkstages bij de aangesloten banken in de scho
ling moeten worden opgenomen.
Dat bij vacatures slechts weinigen uit de
organisatie solliciteren, heeft verschillende aan
wijsbare oorzaken. In de eerste plaats moet
worden bedacht, dat raad van toezicht, bestuur
en directeur gedurende een lange reeks van
jaren, sedert de oprichting, uit de agrarische
plattelandssfeer afkomstig waren. Bij aanstelling
van personeel was men veelal geneigd om
zo mogelijk bekende personen aan te trek
ken. Deze kwamen ook weer uit diezelfde sfeer.
Genoemde categorie personen is, zoals de pro
bleemstelling reeds aangeeft, sterk gebonden
aan huidige functie en aan eigen omgeving. Zij
zullen niet gemakkelijk van werkkring en zeker
niet van woonplaats veranderen. Nu langzamer
hand verandering begint te komen in de samen
stelling van colleges van raad van toezicht en
bestuur, nu ook reeds meer directeuren uit een
andere dan de plattelandssfeer afkomstig zijn,
lijkt het mij waarschijnlijk, dat deze factor bin
nen afzienbare tijd aan betekenis zal inboeten.
Een tweede factor voor de verklaring van de
relatief geringe belangstelling uit eigen organi
satie voor een directeursfunctie is gelegen bij
de opleiding van het personeel van de banken.
De eisen, welke gesteld worden, met name
aan de vooropleiding, liggen zodanig, dat krach
ten met een dergelijke opleiding en ervaring
(nog) slechts in een gering aantal bij de banken
voorkomen. Deze factor blijft een rol spelen.
Gezien de hoge eisen zal ook in de toekomst
het merendeel der sollicitanten indien de
110