van 5,90 vo°r de 4% Rotterdam-Rijn Pijp Leiding 1962 per einde 1964 tegen slechts 4,84% aan het einde van 1963. Voor een 4% lening als die van Scholten Foxhol is het rendement thans 5,41 tegen een jaar geleden 4,93%. Voor de 5y/2% lening 1958 van de O.G.E.M. bedraagt het rendement thans 5,45% tegen een jaar geleden 4,84 De monetaire reserves De ontwikkeling op de geld- en kapitaalmarkt kan men het best beoordelen aan de hand van de weekstaten der Nederlandsche Bank. Deze geven allereerst een recorduitbreiding van de biljettencirculatie met 674 miljoen tot 6986 miljoen te zien. Terwijl het tegoed van de Schat kist, dat einde 1963, met 1047 miljoen, uit zonderlijk groot was, tot 562 miljoen per einde december 1964 is gedaald, geeft daartegenover het tegoed van de banken voor het gehele af gelopen jaar een stijging van 98 tot 426 mil joen te zien. Het merkwaardigste is en blijft echter de ont wikkeling der monetaire reserves. Immers zijn de voorraden aan goud en deviezen te zamen met nagenoeg 900 miljoen toegenomen en wel van 6766 miljoen tot f 7653 miljoen. En zulks terwijl toch volgens raming de lopende rekening Grijpskerk 3 miljoen Mevrouw Rozema, die met een storting op het boekje van haar echtgenoot het totaal aan spaar gelden van de Coöp. Raiffeisenbank „Grijps kerk" tot 3 miljoen deed toenemen, werd ver rast met een keukenmachine. De machine werd haar aangeboden door de voorzitter, de heer T. Meijer Jzn. van de betalingsbalans moet sluiten met een tekort van ongeveer een miljard gulden, waarin de z.g. overbesteding tot uitdrukking komt. Er is evenwel, zoals men weet, een tegengestelde kapitaalstroom naar ons land van grote af metingen geweest, die voor een belangrijk deel voortsproot uit de repatriëring van kortlopende buitenlandse uitzettingen van het bankwezen naar Nederland en verder vooral uit de aanzien lijke aankopen van Nederlandse obligaties door het buitenland. Betrekt men de ontwikkeling van het netto buitenlands actief van het bankwezen mede in de beschouwing voor de vergelijking van de ontwikkeling der nationale deviezenreserves, dan blijkt echter dat deze teruggelopen zijn van 8566 miljoen per einde 1963 tot 8014 miljoen einde oktober 1964. De Nederlandse economie als geheel heeft dus wel degelijk, wat de deviezenpositie be treft, een aderlating ondergaan. Hoewel de ge gevens over november en december nog niet beschikbaar zijn, behoeft er niet aan te worden getwijfeld, dat er toch, ondanks de buitenlandse deelneming in Nederlandse emissies en de kapitaaltoevloeiing naar ons land, die daaruit is voortgesproten, netto nog een aanzienlijk deviezenverlies voor 1964 moet worden ge registreerd, al moet dan worden erkend, dat aan het begin van 1964 met een veel grotere achter uitgang rekening was gehouden. Goudvoorraad gestegen In de monetaire reserves van de Nederland sche Bank was einde 1964 een bedrag aan goud begrepen van 6080 miljoen tegen 5769 mil joen einde 1963, zodat er in het afgelopen jaar een toeneming van de voorraad geel metaal van 311 miljoen is geweest. Bovendien kan worden vastgesteld, dat de goudvoorraad aldus een nieuw hoogterecord heeft bereikt. In 1963 was de goudvoorraad in totaal met slechts 72 mil joen toegenomen, waaruit derhalve kan worden afgeleid, dat de neiging om deviezen in goud om te zetten, toch enigermate is versterkt. Met betrekking tot het tegoed van de banken bij de Nederlandsche Bank ad 426 miljoen dient men ook het z.g. strafdeposito in aanmer- 18

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1965 | | pagina 20