Het geld, de boer en zijn coöperatie
29 december 1964 werd door jhr. mr. 1. C. Greven, onderdirecteur van de
Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank, voor het Instituut voor Landbouw
coöperatie in Groningen een lezing gehouden.
Een gedeelte van deze lezing had betrekking op de aspecten van financiering
van landbouwcoöperaties, een onderwerp dat de laatste tijd bijzondere aan
dacht trekt. Wij drukken dit gedeelte hieronder af.
In november 1963 heeft prof. Horring het ver
mogen van de coöperaties in het geding ge
bracht door te betogen, dat inhouding van
winsten ertoe heeft geleid, dat er binnen de
coöperaties een collectieve kapitaalvorming
plaatsvindt ten algemenen nutte, waar de leden
geen concrete op geld waardeerbare eigen
domsrechten aan kunnen ontlenen.Zijn inleiding,
verduidelijkt in het nummer van juli jl. van
„Coöperatie", het orgaan van de Nationale
Coöperatieve Raad, heeft vele reacties uitgelokt.
Ik moge mij verstouten daar nog enige gedach
ten aan toe te voegen.
Vermogenvorming en financiering
De interessante discussie had tot inzet de
aanspraak van de leden van de coöperatie op
het gevormde kapitaal. Zij hebben allen tot die
kapitaalvorming mee geholpen, hetzij door in
houding van winsten (reservevorming), hetzij
doordat zij de hen toekomende prijsbestand-
delen bij wijze van ledenkapitaal in de coöpe
ratie hebben gelaten. In confesso was, dat de
leden van de coöperatie op aandelen, bij be
ëindiging van hun lidmaatschap, de bijdrage, die
zij aan de kapitaalvorming hadden geleverd,
terug konden krijgen door verkoop van hun aan
delen, althans onder bepaalde omstandigheden.
Ook wanneer de bijdrage tot de kapitaalvorming
van de coöperatie liever zou ik willen spre
ken van de financiering heeft plaats gehad in
de vorm van bijschrijving op ledenrekening, kan
het lid zijn aandeel bij beëindiging van het lid
maatschap meestal terug krijgen.
Tussen de wijze waarop het ledenkapitaal is
opgebouwd en de maatstaf, naar welke de aan
sprakelijkheid is geregeld, bestaat in de praktijk
meestal maar zeer ten dele een rechtstreeks
verband. De tegoedschrijvingen op ledenreke
ningen vinden plaats naar de mate waarin het
lid zaken heeft gedaan met de coöperatie. Zijn
aandeel in het ledenkapitaal neemt elk jaar toe
naarmate zijn lidmaatschap langer duurt. De
maatstaf voor de aansprakelijkheid is echter
meestal beperkt tot de omvang van de zaken,
welke het lid gedurende de laatste jaren met de
vereniging heeft gedaan. Dit is mede geschied
om praktische redenen. Wanneer er een beroep
op de aansprakelijkheid moet worden gedaan,
zal blijken, dat het feitelijk slechts een toeval
zou zijn indien de bijdrage van het lid aan die
kapitaalvorming gelijk zou zijn aan de omvang
van de zaken, die hij gedurende zijn gehele lid
maatschap met de coöperatie heeft gedaan. En
wanneer hem zijn aandeel in het ledenkapitaal
bij het einde van het lidmaatschap wordt uit
gekeerd, blijkt eigenlijk dat hij in deze vorm in
het geheel niet heeft bijgedragen tot de kapitaal
vorming van de coöperatie. Wel heeft hij een
bijdrage geleverd in de financiering.
Wanneer men de twee functies beschouwt, die
eigen vermogen heeft, nl. de bufferfunctie en de
financieringsfunctie en men vergelijkt de functie
van het eigen vermogen met die van het leden
kapitaal, dan blijkt, dat het ledenkapitaal in
tweeërlei opzicht slechts een surrogaat is voor
eigen vermogen. Het eigen vermogen heeft een
permanente financieringsfunctie, het ledenkapi
taal slechts een langdurig tijdelijke en wat de
bufferfunctie betreft, kan het ledenkapitaal deze
slechts van het eigen vermogen overnemen voor
zover de maatstaven, ten grondslag liggend aan
aansprakelijkheidsregeling en ledenkapitaalvor
ming, synchroon lopen.
Continuïteit van coöperatie en aangesloten
bedrijven
De moeilijkheid was gelegen in het feit, dat
iemand, die lid is van een coöperatie zonder
aandelen, bij het einde van zijn lidmaatschap
10