rapport een overzicht, waaruit blijkt, dat de laatste tien jaar gemiddeld per vaartuig steeds een overschot werd behaald. Ook de garnalen visserij is z.g. deelvisserij. Het deel van de op varenden ligt iets lager dan dat in de kleine zee visserij. Voorts zijn de resultaten iets gunstiger naarmate de vissersplaatsen zuidelijker liggen. Dit is te verklaren uit de gunstiger ligging t.o.v. de afzetlanden België en Frankrijk. De garnalenvissers voerden de afgelopen jaren ongeveer vijf miljoen kg consumptiegarnalen per jaar aan. In 1963 steeg dit tot acht miljoen kg. Daardoor daalde de prijs per kg, doch de totale opbrengst bleef ongeveer gelijk. Dit wijst erop, dat bij grotere aanvoer nog een lonende prijs is te maken. Er zijn dus nog afzetmogelijk heden. Een deel van de vangst van de garnalenvissers is bestemd voor verwerking tot garnalenmeel voor de pluimveestapel. Dit betreft de voor men selijk verbruik te kleine garnalen. De opbrengst van deze garnalen is te verwaarlozen. Het zal waarschijnlijk aanbeveling verdienen indien de garnalenvissers de kleine garnalen niet weg vangen, doch deze de gelegenheid te geven op te groeien tot consumptiegrootte. Dit is te be reiken met een iets grotere maaswijdte. De ervaring in 1963 heeft uitgewezen, dat er nog meer afzetmogelijkheden zijn voor consumptie garnalen. Vooral als er een pelmachine in ge bruik zou komen, wordt de aanvoer van vol doende consumptiegarnalen des te meer van belang. De kleine zeevissers met hun grotere actie radius voeren hun vangst voornamelijk aan in IJmuiden en Scheveningen. De garnalenvissers zijn voor de aanvoer met hun kleinere schepen gebonden aan hun thuishaven. Dit brengt een aanzienlijke decentralisatie van de verkoop met zich. Het nadeel daarbij is, dat er veelal slechts enkele kopers ter plaatse zijn gevestigd, waar door de onderlinge concurrentie onder de kopers niet altijd voldoende is. Het is daarom dat men in de kringen van de garnalenvissers hoopt te komen tot coöperatieve verwerking en afzet van hun aanvoer om aldus de opbrengst van hun vangst te verhogen. De IJsselmeervisserij De IJsselmeervisserij toont de laatste jaren een ietwat troosteloos beeld. Het aantal vissers vaartuigen daalde van 716 in 1954 tot 279 in 1963. Dit is een gevolg van de steeds verder gaande inpoldering van het IJsselmeer. Veront rustend is echter, dat de aalvangsten verder zijn teruggelopen dan uit de verkleining van het IJsselmeer is af te leiden. De vroegere Zuiderzee gaf vele vissers werk voor de vangst van garnalen, Zuiderzeeharing en andere zoutwatervis. Door de afsluiting in 1932 ontstond er in enkele jaren een zoetwater- meer, waarin aal en paling uitstekend bleek op te groeien. Een deel van de vroegere Zuiderzee vissers kon daardoor overgaan tot de aalvisserij op het IJsselmeer Het spreekt echter vanzelf, dat naar mate het IJsselmeer door inpoldering kleiner wordt het aantal bedrijven, waarvoor een lonende visserij mogelijk is, geringer zal wor den. Bovendien zal men moeten overgaan van de methoden van de zeevisserij tot die van de binnenvisserij. De minister heeft intussen een adviesraad ingesteld om over te nemen maat regelen ter verbetering van de IJsselmeervisserij te adviseren. Het L.E.I.-rapport geeft een overzicht van de (vervolg pag. 392) Kotter i 391

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1964 | | pagina 33