Financiering verbetering landbouwbedrijven (samenvatting van de rede van dr. A. Florquin, directeur van de Centrale Kas voor Landbouw krediet van de Belgische Boerenbond, gehouden op de laatste C.I.C.A.-vergadering) Momenteel heeft de landbouw te kampen met structurele moeilijkheden. Om een verbeterd inkomen te kunnen bereiken staat de landbouw voor een bijzonder moeilijk proces van aanpas sing en omschakeling. Het is te betwijfelen of de winstmogelijkheden van het landbouwbedrijf gelijke tred houden met het thans vereiste hoge investeringstempo. Vele bedrijven zullen op aantrekking van vreemd vermogen zijn aangewezen. Eigen vermogen De basis bij elke financiering is de beschik king over voldoende eigen vermogen. Een eerste functie, die aan het eigen ver mogen toekomt, is die van financieringsmiddel. In deze functie blijkt de rol van het eigen ver mogen te zijn de weerstandskracht van het be drijf te versterken. Eigen vermogen staat on voorwaardelijk en voor onbeperkte duur ter beschikking van de ondernemer. Een tweele functie is die van waarborg- verstrekker (garantie). De geldschieter toont meer bereidheid om financieringsmiddelen te verschaffen, als het aanwezige stootblok aan eigen middelen stevig is. De hieraan gestelde eisen zullen mede bepaald worden door de on zekerheden, waarmede het produktieproces ge paard gaat. Vreemd vermogen Het moderne land- en tuinbouwbedrijf kan praktisch niet meer gevoerd worden zonder gelden van buiten af. Het vreemde vermogen brengt voor de verbruiker de verplichting mee aflossing en rente te betalen. Daarenboven is aan de financiering met vreemd vermogen steeds risico verbonden: het is immers onzeker of de economische omstandigheden het moge lijk maken de kredieten af te lossen en de rentelasten te dragen. De vermogensbestanddelen Wat de belangrijkheid van de vermogensbe standdelen van de landbouw betreft, zullen wij zekere gegevens ontlenen aan een recente E.E.G.-studie over de schuldpositie van de land bouw in de Euromarktlanden. Uitgezonderd voor Nederland (62 schom melde in 1960 het procentuele aandeel van de waarde van grond en gebouwen in het totale vermogen van de landbouw tussen 70 en 83 De dode inventaris bedroeg omtrent 5 a 6%, uitgezonderd Duitsland en Nederland 11 de levende inventaris 8 tot 13% (Nederland 17%) evenals de voorraden (België en Luxem burg 2 Het belang van de dode inventaris neemt voortdurend toe. De volgende tabel toont het procentuele aandeel in het totale vermogen van de landbouw en de afname van het rela tieve aandeel van het eigen vermogen. 1955 dode eigen inven- ver- taris mogen Frankrijk 2,7 97,2 Duitsland 7,8 91,- Italië 5,6 96,9 Nederland 10,8 81,3 België 4,9 91,4 Luxemburg 1960 1967 dode eigen dode eigen inven- ver- inven- ver- taris mogen taris mogen 4,6 93,6 5,3 88,6 11,2 86,8 14,9 80,2 6,- 95,4 7,2 75,8 10,6 78,5 10,9 68,7 6,- 89,2 8,4 83,1 5,9 94,7 3,3 95,5 370

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1964 | | pagina 12