Spaaronderzoek Door het Centraal Bureau voor de Statistiek werd onlangs een onderzoek ingesteld naar de omvang en de aard van de besparingen van personen, die geen zelfstandig beroep of be drijf uitoefenen. Het onderzoek had betrekking op het jaar 1960. De resultaten van de studie zijn bijzonder belangrijk, omdat nu voor het eerst meer inzicht werd verkregen in het spaar- gedrag van een grote groep van onze bevol king. Tot nu toe werden de gegevens over het sparen in hoofdzaak verkregen van de zijde van de spaarinstellingen. Ook gaf het C.B.S. in publikaties over nationale rekeningen weer, hoe de besparingen in de totale volkshuishouding zich daarbij ontwikkelden. Door middel van deze bronnen werd inzicht verkregen in de be sparingen als totaliteit en naar de ontvangende instelling, zonder dat daarbij het individuele spaargedrag openbaar werd gemaakt. Het is daarom verheugend, dat het C.B.S. deze leemte althans voor het jaar 1960 grotendeels heeft opgevuld. Voortzetting van het onderzoek achten wij van groot belang. De resultaten zul len immers belangrijk aan betekenis winnen, wanneer vergelijkingen in de tijd mogelijk zijn. Niet-zelfstandigen Het C.B.S. heeft getracht inzicht te verkrijgen in de relatie tussen omvang en vorm van be sparingen enerzijds en inkomen, beroep, leeftijd en gezinsgrootte anderzijds van degenen, die ,,niet-zelfstandig" zijn. Wij merken hierbij op, dat de beperking van het onderzoek tot de niet-zelfstandigen voor onze organisatie tot gevolg heeft, dat een belangrijke categorie spaarders wordt uitge sloten. Namelijk die van de zelfstandigen. In de resultaten van het C.B.S.-onderzoek vin den wij dit ook terug. Bij de banken werd door de gehele groep van de niet-zelfstandigen in 1960 in totaal netto 649 miljoen ingelegd. Hiervan ging 182 miljoen naar de landbouw- kredietbanken (Utrecht en Eindhoven gezamen lijk). Dit bedrag vormt echter de helft van het feitelijke spaaroverschot van deze beide orga nisaties in het jaar 1960. Met andere woorden de spaargeldaanwas kwam in dat jaar ook voor 50 voort uit de categorie van de zelfstan- digen, waaronder de boeren en de tuinders zijn te rekenen. Deze gegevens bevestigen een eer der ingesteld onderzoek naar de herkomst van de spaargelden bij de landbouwkredietinstel lingen. Eigen onderzoekingen brachten aan het licht, dat minstens de helft van de spaargeld- aanwas afkomstig is van personen buiten de sfeer van het zelfstandige landbouwbedrijfs- leven. Spaargedrag Een aantal hoofdpunten van het onderzoek naar het gedrag van de ,,niet-zelfstandige" spaarder laten wij hieronder volgen: 1. Naarmate het inkomen stijgt, neemt het deel, dat niet aan consumptie wordt be steed, verhoudingsgewijs toe. Bij inkomens beneden 3.000,wordt 4 bespaard (alles inbegrepen, vrije- en niet-vrije be sparingen); boven 30.000,ligt het per centage op 26. 2. De vrije besparingen niet inbegrepen de besparingen via verzekeringsmaatschap pijen maken bij inkomensklassen be neden 8.000,over het geheel genomen een gering deel uit van het beschikbare inkomen. Een uitzondering hierop vormt de inkomensgroep beneden f 3.000,Bij deze groep wordt 6 opzij gelegd. Boven de 8.000,(31 van het totaal aantal) wordt een groeiend deel, namelijk van 5 tot 14% van het inkomen vrij bespaard, dat wil zeggen op een spaarbankboekje gedeponeerd of belegd in effecten enz. 3. Vergelijkt men deze besparingen per be roepscategorie, dan blijkt dat overheids- employé's gemiddeld minder sparen dan BERGAMBACHT f 8 MILJOEN Onlangs is het totaal aan spaargelden van de Coöp. Boerenleenbank „Bergambacht" tot 8 miljoen toegenomen. De heer A. Looren, die met zijn storting dit bedrag volmaakte, werd verrast met een bedrag van 100,De beide spaarders, die respec tievelijk voor en na de heer Looren hun storting deden, ontvingen ieder 50, 333

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1964 | | pagina 11