Het ontstaan en de ontwikkeling van het tellen Een, twee, veel De dageraad voor de wiskundige wetenschap brak aan toen de mens begon te tellen. In het begin kon hij slechts een onderscheid maken tussen één, twee en veel. Zo zou men zich kunnen indenken, dat toen in de oudheid de man zich een metgezellin nam om met haar de gerieven van het leven van een hol bewoner te delen, hij gewend raakte aan het begrip „twee" en in latere jaren, wanneer hij zijn blik liet dwalen over zijn schreeuwende kroost, „veel" het enige woord was om de nieuwe toestand te beschrijven. De primitieve mens kende als symbolen voor één en twee respec tievelijk de maan en lichaamsdelen waar er twee van zijn, zoals armen en ogen. Van drie tot duizend De gevestigde primitieve mens begon met het vergaren van bezittingen en had meer getallen nodig. Enkele stammen ontwikkelden een tweevoudig telstelsel, dat overigens nog gebruikt wordt door een primitieve Australische stam, die alleen de woorden één en twee kent en in staat is met behulp van een combinatie van deze twee woor den tot zes te tellen. Een oud woord voor drie was „grote één" en hieruit leidden wij af dat de mens de eenvoudige manier van aftellen op zijn vingers had ontdekt. Het woord voor vijf was hetzelfde als hand en tien werd aangeduid met twee gekruiste handen, weergegeven door het ons bekende teken X. Voor mensen die barrevoets gingen was elf ge lijk aan één teen, terwijl met vijftien de gehele voet werd aangeduid en met twintig de hele mens. Éénentwintig duidde men aan met één vinger van de volgende mens en honderd was gelijk aan vijf mensen. Zo werd de rij geleidelijk uitgebreid, waarbij wij opmerkten dat in verscheidene talen het woord duizend veel later werd uitgevonden dan dat voor honderd. Inventarisatie met behulp van stenen Vroeger werd een kudde waarschijnlijk geteld met behulp van kiezelstenen. De eigenaar bezat evenveel kiezelstenen als schapen. Werd een lammetje geboren, dan voegde hij er een steen aan toe, stierf er een schaap of verdwaalde er een dan haalde hij er een steen af. Als hij zijn schapen wilde tellen dreef hij ze door een nauwe poort en vergeleek of hun aantal in overeen stemming was met het aantal stenen. Kleine stenen vormden op deze wijze een zichtbaar hulpmiddel bij het tellen en ons woord „calcu latie" is afgeleid van het Latijnse woord „cal- culus", hetgeen steen betekent. Een andere manier om te tellen was die met behulp van knopen, die in een koord werden gelegd. Schaalvergroting Voor grotere aantallen begon men eenheden in groepen af te tellen, die overeenkwamen met een basis aantal, meestal 5, 10 of 20 (vingers en tenen). De groepsindeling op basis van tien staat in onze dagen bekend als het decimale stelsel. Niet alle systemen waren op tien gebaseerd. Zo was er bijvoorbeeld het tweevoudige stelsel, het vijfvoudige stelsel van de Romeinen en het twintigvoudige stelsel in het oude Mexico. De Babyloniërs, aan wie wij enkele belang rijke veranderingen in onze kalender te danken hebben, rekenden met een getallenbasis van zestig. Sporen van dit systeem hebben de eeuwen getrotseerd en zijn terug te vinden bij de tijdindeling in minuten en seconden. Het is mogelijk dat de twaalf tekens van de dierenriem invloed hebben gehad op het ontstaan van een systeem, dat op een dozijn is gebaseerd en dat als voordeel heeft, dat het zonder veel moeite gedeeld kan worden door twee, drie, vier en zes zonder dat er een breuk ontstaat. Het bleek een prettig systeem om de tijd op te nemen. Registratie Het oudste geschreven verhaal werd gemaakt door het snijden van inkervingen in een stok of door het krassen op een steen. Toen de kunst van het schrijven zich verder ontwikkelde, moest een blijvende en uniforme manier om getallen te registreren worden uitgedacht. De oude Grieken en Hebreeërs en later de Romeinen, die naar symbolen zochten om het rekenen te vereenvoudigen, experimenteerden met het gebruik van de letters van hun alfabet door deze de plaats van cijfers te laten innemen; dit had echter een onverwachte reactie. De 287

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1964 | | pagina 29