Voorlopig verslag van de Tweede Kamer over het ontwerp Algemene Premiespaarwet In de Raiffeisen-Bode van januari 1963 maak ten wij melding van de indiening van het ont werp van een Algemene Premiespaarwet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zeer in het kort memoreren wij de voor naamste punten: Aan de spaarregeling ingevolge de Algemene Premiespaarwet kunnen deelnemen ingezetenen, die de leeftijd van 25 jaar, doch nog niet die van 60 jaar hebben bereikt. Als besparingen kunnen worden aangemerkt: stortingen van gelden bij spaarbanken (handels banken, centrale kredietinstellingen, landbouw- kredietbanken, effecten-kredietinstellingen, al gemene spaarbanken, de Rijkspostspaarbank en gemeentelijke spaarbanken), betalingen ten be hoeve van de aankoop van effecten, betalingen van levensverzekeringspremies, aflossingen van hypotheken (geen krediethypotheken), mits ver richt aan daartoe aangewezen instellingen, en bijdragen in aflossingen van hypotheken op on roerende goederen in coöperatief eigendoms- verband. De deelnemer ontvangt een premie van 20 over een maximaal bespaard bedrag van 250,—. Voorwaarden zijn voorts, dat de besparingen vier kalenderjaren onbezwaard zijn aangehouden en dat het inkomen van de deelnemer in het kalenderjaar, voorafgaande aan dat waarin de besparingen zijn verricht, niet meer dan f 12.000,heeft bedragen. In het voorlopig verslag van de Tweede Kamer over het ontwerp Algemene Premiespaarwet (waaraan wij hieronder verkort en zonder com mentaar aandacht schenken) is te lezen, dat vele leden zich verheugen over de indiening van dit wetsontwerp, waarmede aan het programma, vormende een praktisch begin van de bevorde ring van duurzaam bezit onder brede lagen van de bevolking, een afronding is gegeven. Hieraan wordt echter onmiddellijk toegevoegd, dat zoals trouwens ook van regeringszijde is erkend hiermede het onderhavige vraagstuk nog geenszins tot een oplossing is gebracht. De doelstellingen van het bezitsvormingsbeleid, te weten de bevordering van duurzaam persoonlijk bezit en van evenwichtige vermogensverhoudin gen, worden als medebeslissend voor een verdere gezonde ontplooiing van onze samen leving beschouwd. Bij de bespreking van de wijze, waarop de regering het doel van haar bezitsvormingspoli- tiek tracht te bereiken, toonde men zich teleur gesteld over de wijze, waarop de zorg voor de waardevastheid van het geld in de memorie van toelichting is behandeld. Daar een belangrijke- bijdrage voor het be reiken van de met dit onderwerp beoogde doel stelling zou liggen in een herstel van het ver trouwen in de waardevastheid van de munt, stellen de leden het op prijs uitvoerig van de regering te vernemen op welke wijze zij aan de geldontwaarding aandacht denkt te schenken. In het voorlopig verslag wordt voorts her innerd aan het voornemen van de regering om de verdere plannen voor het bezitsvormingsbe leid bekend te maken. Met name zou men de volgende punten beant woord willen zien: a. Welk standpunt neemt de regering in ten aanzien van het investeringsloon? b. Op welke wijze denkt de regering de fiscale politiek dienstbaar te maken aan de bezits vorming? c. Ziet de regering mogelijkheden de ver mogensvorming bij de overheid in te perken ten gunste van een betere spreiding van ver mogens? d. Acht de regering mogelijkheden aanwezig te komen tot spreiding van het aandelenbezit van bepaalde staatsbedrijven? e. Hoe stelt de regering zich voor het eigen woningbezit verder te stimuleren? Uitvoerig wordt voorts in het voorlopig ver slag ingegaan op vraagstukken als evenwichtiger vermogensverhoudingen, of het in die mate on gedaan maken van de ongelijkheid van de ver mogensverdeling, dat een meer rechtvaardige verdeling van het inkomen daarvan het gevolg is. In dit kader wordt opgemerkt dat bij elk voor- 285

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1964 | | pagina 27