Financieel overzicht
In de maand juli 1964 heeft de schaarste op
de kapitaalmarkt en ook op de geldmarkt zich
verder toegespitst. Hierbij is de schijn ge
wekt, dat de aankondiging van de staatslening
ad 200 miljoen a 99 met een rentevergoe
ding van 5% de stoot tot een verdere ver-
krapping heeft gegeven, maar inderdaad is dit
niet anders dan schijn geweest. Men kan veel
eer zeggen, dat het Rijk zich bewust heeft aan
gepast aan een bestaande situatie en dat hier
door een verduidelijking van de toestand is in
getreden. In geen geval was dus sprake van
een stimulans tot een hogere rentevoet dan die,
welke bestond voor de aankondiging. In som
mige kringen heeft men zich afgevraagd of hier
kon worden gesproken met een „afroming" van
de markt, maar deze vraag kan ontkennend
worden beantwoord. In de eerste plaats was
het totaal ad 200 miljoen geheel in overeen
stemming met de budgettaire positie, zoals de
minister van Financiën die in april jl. uiteen
heeft gezet. Uit die uiteenzetting viel te con
cluderen, dat ten behoeve van het budget niet
meer dan ongeveer 200 miljoen gedekt moest
worden. De lening heeft dus een neutrale over
heidsfinanciering tot stand gebracht.
De uitslag van de inschrijvingen heeft wel
enige verrassing gewekt. Hoewel de modali
teiten van de lening „goed in de markt lagen",
zoals men dit noemt, werd toch voor een halve
of hele mislukking gevreesd, gezien de terug
houding van particulieren en institutionele be
leggers t.a.v. nieuwe beleggingen. Toch kon
slechts 93 van de inschrijvingen worden toe
gewezen, hetgeen de indruk van een goed suc
ces heeft gewekt. In tegenspraak hiermede
bleek op de eerste dag van verhandeling, dat
een disagio ontstond van ongeveer een pro
cent, niet gering voor een staatslening. In feite
had men dus de uitslag tevoren tamelijk goed
getaxeerd. De werkelijke vraag bleek wat klei
ner te zijn dan het aanbod en de gedeeltelijke
toewijzing was alleen het gevolg van enige
majorering van de zijde van hen, die hun cliën
ten in ieder geval vol wilden toewijzen. Die
majorering blijkt dus iets te groot te zijn ge
weest.
De algemene verwachting ging derhalve
en gaat nog in de richting van een verdere
stijging van de rentevoet. Aan de basis van
deze verwachting staat het tekort op de beta
lingsbalans. Wel kon men ook hier met aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid reeds
lang deze ontwikkeling verwachten, omdat het
Centraal Plan Bureau dit, onmiddellijk na de
„loonexplosie" van het vorige jaar, had „voor
speld", maar het wilde er bij het grote publiek
nog niet grif in, omdat men als het ware nog
niet met de neus op de desbetreffende ver
schijnselen was gedrukt. Nu echter is dit wel
het geval. De daling van de deviezenvoorraad
is een duidelijk teken aan de wand en de om
trekken van dit teken zijn nog scherper gewor
den door het feit, dat de Nederlandse handels
balans in het eerste halfjaar 1964 met ruim een
miljard gulden achteruit is gelopen t.o.v. het
vorige halfjaar als gevolg van het feit, dat de
stijging van de invoer veel groter is geweest
dan die van de uitvoer. De invoer nam toe met
23%, de uitvoer slechts met 15%. Het is
zeker, dat het gestegen tekort op de handels
balans de uitwerking op de betalingsbalans niet
zal missen.
De daling van de deviezenvoorraad (waar
onder goud) komt sterk naar voren, wanneer
men deze over een enigszins lange termijn be
schouwt. De deviezenvoorraad van de Neder-
landsche Bank bedroeg ultimo december 1963
6775 miljoen; op 27 juli 1964 was deze ge
daald tot 6567 miljoen. Op zich zelf kan de
daling dus nogal matig worden genoemd, maar
men moet ook rekening houden met de netto
deviezenvoorraad van de representatieve han
delsbanken. Deze bedroeg ultimo december
1963 1793 en ultimo mei 1964 (latere cijfers
zijn nog niet bekend) f 1203 miljoen. Tezamen
betekent dit dus een verlies van om en nabij
f 800 miljoen en dat is wel een indrukwekkend
cijfer.
Hier dient te worden opgemerkt, dat het
netto deviezenbezit van de handelsbanken het
saldo betekent tussen de terugtrekking van uit
zettingen in het buitenland en de toevloed van
deviezen uit het buitenland. Die toevloed schijnt
niet onbetekenend te zijn geweest, getuige de
door de Nederlandsche Bank, in overleg met de
Vereniging van Deviezenbanken, uitgevaardigde
241