patriëren. Ongetwijfeld is zulks de laatste
maanden ook geschied, doch om welke be
dragen het hierbij is gegaan onttrekt zich voor
alsnog aan de waarneming. In elk geval is niet
zodanig uit deze bron geput, dat hierdoor het
binnenlandse liquiditeitenreservoir merkbaar is
verruimd.
Krappe geldmarkt
De geldmarkt bleef zich immers kenmerken
door een grote schaarste, met als gevolg, dat
de notering voor daggeld (van dag tot dag op
vraagbaar krediet, dat de banken elkaar onder
ling verstrekken) op 29 juni reeds tot 3 was
gestegen, op welk niveau het voorbijgaand ook
reeds op 25 mei was geweest, waarna echter
van 5 juni tot 17 juni een tarief van slechts
1V2 gold, terwijl in het begin van juli een
recordstand van 31/2 werd bereikt. In dit ver
band moge in herinnering worden gebracht, dat
in de periode augustus/november 1957, waarin
de rentenoteringen hier te lande in verband met
de toenmalige spanningen op geld- en kapitaal
markt en de daarmee gepaardgaande tekorten
op de betalingsbalans eveneens tot een hoogte
punt waren gestegen, een recordstand van
3% voor daggeld gold.
De beperkte liquiditeit van het bankwezen
weerspiegelde zich in de afgelopen maandvooral
ook in de zeer matige belangstelling, die de
tender van de schatkist voor viermaands schat
kistpromessen, aflosbaar op 12 oktober 1964,
ontmoette en waarvoor de storting op 11 juni
moest geschieden. Hoewel voor dit kortlopende
schatkistpapier een disconto gold van niet min
der dan 4 en het bovendien speciaal be
stemd is ter voldoening van de belangrijke be
lastingbetalingen die dan (met name voor de
vennootschapsbelasting) door de banken wor
den verricht, werd van dat materiaal slechts
f 78,9 miljoen opgenomen.
Vergelijken wij het bedrag, dat aan schatkist
promessen op 1 juni uitstond met dat van 29
juni, dan blijkt dat het door de markt opge
nomen bedrag in totaal 130 miljoen heeft be
lopen. Daarentegen is de omvang van de uit
staande schatkistbiljetten (dus het papier met
een looptijd van langer dan een jaar) 1 juni niet
veranderd. Eerstgenoemd verschil spruit voort
uit de z.g. verkopen over de toonbank, waar
mee na de gehouden inschrijving van 9 juni
werd voortgegaan, welke verkopen dus even
eens een bescheiden resultaat hebben opge
leverd.
Krappe schatkist
Bezien wij verder de stand van de tegoeden
van het Rijk en van de particuliere banken per
29 juni (de laatste weekstaatdatum van de
maand), dan blijkt dat het Rijk aan de voor
avond van de zwaarste ultimo van het jaar en
in het midden van het vakantieseizoen slechts
een zeer geringe armslag had en dat het met
de banken in dat opzicht nog droeviger was ge
steld. Wat de positie van de schatkist aangaat,
was er bovendien het vooruitzicht van de drie
maandelijkse betaling aan de lagere overheid
van rond 475 miljoen, welke op 25 juli diende
te geschieden. De banken hebben in totaal
blijkens laatstgenoemde weekstaat ook nog
een beroep op het krediet van de circulatie
bank moeten doen door het bedrag der opge
nomen voorschotten tot 73 miljoen uit te
breiden tegen f 20 miljoen op 22 juni en slechts
6 miljoen op 1 juni. Hierop moet een rente
van 41/2 worden vergoed, wat niet gering is
en genoegzaam aantoont hoe moeilijk de situ
atie door de verkrapping van de geldmarkt voor
de banken is geworden.
Uit het voorgaande zal duidelijk geworden
zijn, dat het Rijk niet langer voor de financie
ring op korte termijn kon bouwen. Wel kan de
Staat ten alle tijde gebruik maken van de kre
dietfaciliteiten bij de Nederlandsche Bank,
maar een dergelijke gedragslijn wordt zo lang
mogelijk vermeden, omdat het zou betekenen,
dat de biljettenpers, dus een inflatoir instru
ment, zou worden gebruikt om in de financiële
behoeften van het Rijk te voorzien. Daar be
stond in dit geval om twee redenen bezwaar
tegen. In de eerste plaats is het thans zaak de
inflatie zoveel mogelijk te bestrijden en die niet
in de hand te werken door geldschepping,
waarop een dergelijke kredietverlening toch
zou neerkomen. Het zou ook strijdig zijn met
de op een zo spoedig mogelijk herstel van het
212