bestaan had geleid. Met de economische ont
wikkeling tot één Euromarkt, waarin de natio
nale industrieën over de grenzen samenwerking
zoeken met verwante bedrijven in het buiten
land, ontstaat echter opnieuw het probleem van
de grotere eenheden en de daarmee verbonden
vraag naar grotere kredieten.
Voeg daarbij de kostenvoordelen en de ar
beidsbesparing, die automatisering van de ad
ministratie bij zeer grote banken kan brengen,
de mogelijkheid om de deskundigheid van de
staf verder op te voeren door haar steeds ver
der te specialiseren, en de onvermijdelijkheid
van het samensmeltingsproces wordt duidelijk.
De vraag is gesteld: werken deze krachten in
de coöperatieve bankwereld ook? Het antwoord
is: zeer zeker!
Zouden de lokale coöperatieve boerenleen
banken zich niet aaneengesloten hebben om de
Centrale Bank te stichten, dan zouden, er van
daag geen 680 lokale banken meer zijn.
Door de oprichting van de Centrale Bank
hebben de lokale banken zich verzekerd van een
groot deel van de voordelen van het grote bank
bedrijf. Door een belangrijk deel van de admini
stratie centraal te doen geschieden (effecten,
giro) is een mechanische verwerking mogelijk
geworden, die bij de lokale banken ondenkbaar
is.
Door zich op het stuk van wetenschappelijke
voorlichting en bedrijfstechnische controle toe
te vertrouwen aan de zorg van de Centrale
Bank, heeft deze voorlichting een niveau en een
mate van specialisatie kunnen bereiken, die
evenzeer bij elke afzonderlijke bank niet moge
lijk zou zijn geweest.
En ten slotte, door het beheer van de liquide
middelen van alle lokale banken centraal door
de Centrale Bank te doen geschieden, is met
behoud van een ruime liquiditeit, een aanzien
lijke versterking van de rentabiliteit en daarmee
van het weerstandsvermogen van de lokale
banken bereikt.
Indien het besef van het bovenstaande levend
blijft en de lokale banken bereid blijven hun be
langen te bundelen in de Centrale Bank, dan
behoeft onze coöperatieve organisatie niet bij
het gefusioneerde groot bankbedrijf achter te
staan.
VOOGDIJBEHEER
Onlangs is in het Staatsblad een wijziging ge
publiceerd van de wettelijke regeling van het
voogdijbeheer.
Onder de huidige regeling is de voogd ge
houden de toestemming van de kantonrechter te
vragen indien hij gelden van minderjarigen
bij raiffeisenbanken/boerenleenbanken wenst te
beleggen. Na de inwerkingtreding van de wets
wijziging zal zulks niet meer nodig zijn.
De nieuwe wet geeft de voogd de bevoegdheid
de gelden van minderjarigen, zonder daartoe
machtiging van de kantonrechter te behoeven
vragen, te beleggen bij de Rijkspostspaarbank
en bij een krachtens de wet Toezicht Krediet
wezen geregistreerde kredietinstelling, op dade
lijk of met inachtneming van een opzeggingster
mijn van ten hoogste een maand opeisbare
rekeningen ten name van de minderjarige. Gelijke
bevoegdheid heeft de voogd ten aanzien van
opnamen van deze spaargelden.
De kantonrechter blijft echter bevoegd in het
belang van de minderjarigen in het beheer van
de voogd in te grijpen. Hij kan o.m. bepalen, dat
de voogd zijn machtiging behoeft voor het dis
poneren over saldi bij bankinstellingen. Voorts
kan de kantonrechter bepalen, dat de gelden niet
bij een bankinstelling zullen mogen worden ge
deponeerd, doch op een andere wijze moeten
worden belegd.
Het belangrijkste element van dewetswijziging
is voor onze banken gelegen in de gelijkstelling
met de andere erkende spaarinstellingen. Dit
impliceert, dat de kantonrechter niet meer in het
beheer van de voogd kan ingrijpen ten gunste
van de Rijkspostspaarbank of een andere bank,
zoals in het verleden helaas wel eens is ge
schied. Heeft derhalve de kantonrechter er geen
bezwaar tegen, dat de gelden van de minder
jarigen op een spaarbank worden gedeponeerd,
dan zal hij de keuze van de spaarbank aan de
voogd moeten overlaten.
163