1958 530 miljoen 10 1959 640 miljoen 20 Wat de kredietvoorziening in de landbouw be treft kwam het rapport Verrijn Stuart (1957) tot het volgende overzicht: verstrekt door familieleden 37 landbouwkredietbanken 21 particulieren 14% institutionele beleggers 10% algemene banken 2 overheid (ruilverkavelingen) 2 leveranciers 14% Landbouwkredietbanken In de toekomst zal rekening gehouden moeten worden met een afnemende geneigdheid tot familieleningen. Overigens tonen de cijfers uit het rapport Verrijn Stuart aan, dat het landbouw kredietwezen de voornaamste verschaffer is van vreemd vermogen, al was het aandeel in het totaal in de landbouw geïnvesteerde vermogen in 1957 nog maar 5%. De ontwikkelingen nadien hebben deze positie echter aanzienlijk versterkt. Dit blijkt uit een „nacalculatie", die de boeren leenbanken en raiffeisenbanken gemaakt hebben op de prognoses van het rapport Verrijn Stuart. Percentage waarin de Totale toeneming landbouwkrediet- van de banken hierin financieringsbehoefte financierden 1960 600 miljoen 27,5% 1961 790 miljoen 22 De boerenleenbanken en raiffeisenbanken konden hierin ruim voorzien, mede doordat de aan deze banken toevertrouwde spaargelden het dubbele bedroegen van de prognose van de Commissie Verrijn Stuart. Indien het verbonden onroerend goed over wegend uit landbouwgrond bestaat, is het thans wel mogelijk leningen te krijgen met een aflos singspercentage van 1,5% a 2% per jaar. Grond is echter tot op grote hoogte een pro- duktiemiddel waarop niet behoeft te worden af geschreven, zodat men zich kan afvragen of men de aflossingsverplichting van aan grond verbonden leningen niet wat minder stringent kan maken. De gedachten op dit punt zijn echter nog niet voldoende geëvolueerd; verdere studie is nood zakelijk op dit punt. Het Borgstellingsfonds De minister herinnerde aan het bestaan van het „Borgstellingsfonds voor de landbouw". In dien een (capabel geoordeelde) ondernemer met een verantwoord verbeteringsplan geen krediet kan verkrijgen bij gebrek aan afdoende zakelijke zekerheden, dan kan hij aan het Borgstellings fonds verzoeken hem een borgstelling bij de bank te verlenen. Dat deze instelling in een be hoefte heeft voorzien blijkt uit het feit, dat reeds voor 200 miljoen gulden garanties werden ver leend, waarachter een totale financiering van 400 miljoen gulden staat. De definitieve verliezen van het fonds be droegen tot nu toe ongeveer 400.000 gulden op de 200.000.000 gulden garanties. Er werd in aan zienlijke mate vervroegd afgelost op de gegaran deerde leningen nl. 20 van bedongen aflos singen. Uiteraard moest in een aantal gevallen ook uitstel van aflossing worden verleend. Daarmede is wel gebleken, dat de aangelegde criteria, kwaliteit van de ondernemer en renta biliteit van de onderneming, deugdelijk zijn ge bleken en op deskundige wijze zijn gehanteerd. Aan het slot van zijn rede resumeerde minister Biesheuvel: de landbouw is in de na-oorlogse periode, die werd gekenmerkt door een krach tige ontwikkeling van onze nationale economie, volledig in het krachtenveld der economische ontwikkelingen getrokken. Hierdoor is hij in een ingrijpend proces van structurele aanpassingen geraakt. De financiering van de daaruit voort vloeiende investeringen is over het algemeen mogelijk, gezien: het bijzonder hoge percentage eigen ver mogen in de uitgangssituatie, het goed werkende landbouwkredietwezen en de heilzame werking van het Borgstellings fonds. Ook voor de toekomst zal deze combinatie zeker voldoende mogelijkheden bieden om aan de financiële problemen van onze landbouw tegemoet te komen. 180

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1964 | | pagina 22