lingen en ruilverkavelingen in voorbereiding
kunnen boeren, die hun bedrijf willen beëindi
gen zonder dat er een opvolger aanwezig is
hun bedrijf verkopen aan de Stichting Beheer
Landbouwgronden, die als een soort grondbank
fungeert. Zij ontvangen dan van de S.B.L.
naast de koopsom voor het bedrijf een be-
eindigingsvergoeding. De aldus verworven grond
wordt gebruikt om de voortbestaande bedrijven
te vergroten.
Op grond van de goede ervaringen, die de
S.B.L. met de beëindigingsvergoeding heeft op
gedaan is thans in het kader van het Ontwikke-
lings- en Saneringsfonds voor de Landbouw een
verbeterde regeling ontworpen, die algemeen
geldend is. De oude regeling is voor de ruilver
kaveling als alternatief gehandhaafd. Bedrijfs-
hoofden, die gedwongen waren hun bedrijf aan
te houden, om zich nog een minimaal inkomen
te verzekeren, kunnen nu de stap naar de be
ëindiging gemakkelijker nemen.
Gezinsbedrijven
De interne bedrijfsstructuur besprekende,
constateerde de minister, dat het eenmansbe
drijf (gezinsbedrijf) een veel voorkomend ver
schijnsel is geworden. Daarin zal behalve de
mechanisering en de rationalisering, die inmid
dels al gemeengoed zijn geworden, de automati
sering soelaas moeten bieden voor de boer om
zijn arbeidsorganisatie rond te krijgen. Voeder
automaten en mestverwijderingsinstallaties zijn
daarvan reeds voorbeelden. Deze ontwikkelin
gen brengen echter enorme investeringen mee.
!n bepaalde sectoren van de tuinbouw, zoals
bijvoorbeeld de verwarmde glasbedrijven. zien
we overeenkomstige ontwikkelingen.
De juridische vorm van het overgrote deel
dezer gezinsbedrijven het éénmansbedrijf
brengt mee, dat de boer, die reeds de functies
van ondernemer en werknemer in zich verenigt
ook nog de eigenaar is van de overige produk-
tiefactoren. Daarbij moet dan direct een uitzon
dering worden gemaakt voor de cultuurgrond,
die voor circa 53 wordt gepacht; voor de ge
bouwen is dat 25 Dit laatste percentage
neemt echter af. Het feit, dat hij eigenaar is van
de overige produktiefactoren met name de
kapitaalgoederen wil zeggen, dat hij het be
nodigde eigen (risicodragende) vermogen moet
opbrengen, dat nodig is om het bedrijf te finan
cieren.
Financiële structuur
Hoe staat het met de financiële structuur en
de financiering van het agrarisch bedrijf? Een
van de conclusies van het in 1957 verschenen
rapport van de Commissie Landbouwkrediet
(Verrijn Stuart) was, dat de financiële structuur
van de Nederlandse land- en tuinbouwbedrijven
in het algemeen gezond genoemd kan worden.
Het aandeel van het eigen vermogen in de
financiering van de bestaande kapitaalgoederen
voorraad voor zover dit niet gepacht was, beliep
in de landbouw ca. 80 en in de tuinbouw ca.
65
Men is geneigd dit beeld niet ongustig te
achten en vermoedelijk zouden thans deze per
centages niet veel lager uitvallen. Dit eigen ver
mogen is echter vastgelegd in het bedrijf en kan
dus niet rechtstreeks gebruikt worden voor de
noodzakelijke aanpassingsinvesteringen. In het
verleden financierde de boer zijn investeringen
voor een groot deel uit zijn bedrijfsinkomsten.
Gezien de juridische vorm van de meeste ge
zinsbedrijven nl. het éénmansbedrijf is dit
ook de enige bron waaruit het eigen vermogen
regelmatig kan worden vergroot. De rentabiliteit
van de agrarische produktie en de omvang van
de meeste bedrijven brengen mee, dat langs
deze weg jaarlijks slechts relatief bescheiden
bedragen vrijkomen.
De investeringen waarvoor vele boeren staan
zijn echter minder bescheiden van omvang, zo
dat de boer moet beginnen hiervoor vreemd
vermogen aan te trekken. Hij zal eraan moeten
wennen, dat hij eerst moet investeren om de
daarvoor aan te gane leningen af te lossen uit
de „opbrengsten" van de investering. Het eco
nomisch handelen in de tuinbouw is in deze
verder geëvolueerd. Ondernemer betekent risico
lopen; om geld te verdienen moet men eerst de
bronnen aanboren, dus investeren!
Bovendien leert de tuinbouw, dat het percen
tage eigen vermogen zeker wel lager mag zijn
dan 80
179