dacht worden, dat de rentetarieven niet alleen belangrijk zijn om onze kosten te kunnen dek ken, maar tevens een middel zijn om in een wisselend marktverloop, wat de rente betreft, onze financiering in gezonde banen te houden. Wij kunnen ons niet veroorloven om zonder meer een verschil in debet- en creditrente aan te leggen, dat de kosten van onze organisatie dekt. Vooral in deze tijd van kredietbeperking door de Nederlandsche Bank en van rentever hoging zullen wij de debetrente zó moeten stel len dat er geen financieringen door ons plaats hebben, die op ons af zouden komen, omdat wij te goedkoop zijn. Dit geeft mij de vrijheid u nog eens zeer na drukkelijk erop te wijzen, dat opvolging van de weloverwogen rente-adviezen voor een goede gang van zaken in onze organisatie en daar mede in het belang van een goede financiering van de bedrijven, die in dit opzicht hun belangen aan ons hebben toevertrouwd, noodzakelijk is. Dit is ook noodzakeJijk om de liquiditeit van onze organisatie op peil te houden. In de loop der jaren, en ook weer in 1963, is de liquiditeit van onze banken steeds gedaald. Dit behoeft geen enkele onrust te wekken, daar de liquidi teit voldoende is om een gezonde uitoefening van ons bedrijf te waarborgen. Dit zullen wij echter, ook in de recente ontwikkeling, moeten kunnen blijven zeggen. Uit dat oogpunt moet men ook de verhouding tussen de debet- en creditrenten in onze adviezen bezien. Een te lage debetrente zou het wegstromen van aan getrokken middelen te sterk in de hand werken en zou liquiditeitsvraagstukken kunnen opwer pen. Bovendien dient de reservevorming in onze organisatie, juist ook in het belang van de door ons gefinancierde bedrijven, op een ge zond peil te worden gehouden. Ook hiermee is in onze rente-adviezen rekening gehouden". Dr. Verhage wees er in zijn rede verder op dat de toeneming van de spaargelden in 1963 392 miljoen gulden heeft bedragen, dat is 106 miljoen gulden meer dan de toeneming in 1962, dat ook al een topjaar was. Wanneer men de bijgeschreven rente op de spaargelden erbij rekent, werden in 1963 in totaal 548 miljoen gul den méér middelen aan onze organisatie toe- 172 vertrouwd, waardoor het totaal van de toever trouwde middelen steeg tot 4 miljard 314 mil joen gulden op het eind van het afgelopen jaar. Men mag hieruit niet de onjuiste conclusie trek ken, dat de gang van zaken in de landbouw toch niet zó slecht kan zijn als men uit allerlei be richten zou moeten afleiden. De oorzaak is, dat de organisatie steeds meer tracht en met succes om gelden uit andere sfeer dan de agrarische aan te trekken om daarmede de mo dernisering van land- en tuinbouw te financieren. Wat is nu met deze toeneming van de toe vertrouwde middelen bij de gehele organisatie gedaan? De krediet- en voorschotverlening van de aangesloten banken is met ongeveer 368 miljoen gulden gestegen; dit betekent dat in het afgelopen jaar 65,8 van de aanwas aan toe vertrouwde middelen gebruikt werd om activi teiten binnen de eigen kring te financieren. Borgstellingsfonds voor de Landbouw Dr. Verhage vestigde er de aandacht op, dat voor de financiering van de permanente ver mogensbehoefte, die groter geworden is door dat de familiebanden in financieel opzicht zijn verzwakt en doordat fiscale maatregelen zwaar zijn gaan drukken, nu een oplossing is voorge steld, waarbij verstrekking van door hypotheek gedekte leningen mogelijk is, doch waarbij de aflossing in de daarvoor in aanmerking komende gevallen de eerste vijf jaar niet wordt verlangd. In deze gevallen, die vooral bedrijfsovername betreffen, zou dan de hulp van het Borgstel- lingsfonds moeten worden verkregen, die ver der zou gaan dan tot nu toe gebruikelijk was. Het Borgstellingsfonds zou het dan namelijk mogelijk moeten maken, dat hierboven een tweede hypotheek tot een totaal maximum van 90 kan worden verstrekt en wel door voor de dertigjarige looptijd van deze hypotheek een garantie voor dertig jaar te geven. De aflos singen hierop zouden in de aanvang lager moe ten zijn dan later. Zo zou voor eigendomsbe- drijven in belangrijke mate in de permanente vermogensbehoefte met aflossingen over een lange termijn kunnen worden voorzien. Ten aanzien van de niet-eigendomsbedrijven doen zich bij de voorziening in de behoefte van

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1964 | | pagina 14