van de z.g. geïmporteerde inflatie, d.i. de op waartse druk op de prijzen, die van het buiten land, door de daar plaats vindende inflatie en prijsverhogingen, uitgaat. Indien, zo zegt hij, de Amerikaanse monetaire politiek er onverhoopt op gericht zou blijven, elk door het externe verkeer veroorzaakte liquiditeitsverlies intern te compenseren, dan zouden daardoor de in Euro pa werkzame inflatoire krachten een nieuwe stimulans ondergaan. Dit zou een ernstige zaak zijn, omdat het proces van de kruipende infla tie, dat Europa reeds zo vele jaren ondergaat, de grondslagen van de economische orde lang zaam maar zeker dreigt te ondergraven. Betalingsbalans en rentestand Zoals wij reeds eerder op deze plaats heb ben besproken, wordt het betalingsbalanstekort van Nederland voor het lopende jaar op onge veer een miljard geraamd, of ongeveer twee maal zo groot als in het afgelopen jaar. De fi nanciering van dat tekort zal slechts kunnen geschieden uit de bestaande liquiditeitsreser ves, die bijgevolg zullen inkrimpen, hetgeen met een stijging van de rentestand gepaard gaat. Dat effect zal echter slechts geleidelijk te be speuren zijn en wel naar gelang verder belang rijke bedragen uit het binnenlandse verkeer zullen verdwijnen, die voor de aankoop van buitenlandse deviezen wegens het stijgende te kort op onze betalingsbalans nodig zijn. Dit verschijnsel wordt ook vaak als geldvernietiging aangemerkt. Dit vooruitzicht maakt het moeilijk om te oordelen of de stijging van de rentevoet reeds een hoogtepunt heeft bereikt of in de loop van dit jaar nog verder voortgang zal maken. Uiteraard hangt zulks in belangrijke mate ook af van de middelenbehoefte, die op de kapitaal markt aan de dag zal treden. In de maand april heeft de staatsfondsen- markt echter een behoorlijke weerstand aan de dag gelegd. De koersen neigden er merendeels tot stijgen en ook de 5% Staatslening 1964, die op 24 maart tegen pari werd geëmitteerd, kon zich goed handhaven. De koers van deze lening steeg tot 100 7/16, terwijl voor de andere staats leningen merendeels kleine koersverbeteringen overwogen. De 41/2 %-lening 1964, die tegen 99% werd uitgegeven, noteerde bij het afsluiten van de maand 99 1/16%, nadat de koers hiervan tijde lijk licht beneden de uitgifteprijs was gedaald. De storting op de nieuwe staatsleningen De storting op de nieuwe leningen, die op de helft van de maand moest geschieden, heeft dus op de kapitaalmarkt geen merkbare in vloed gehad. Dat kan niet worden gezegd van de geldmarkt, waar zich in verband met de storting belangrijke verschuivingen hebben voorgedaan, zoals zich duidelijk in de achter eenvolgende weekstaten van de Nederlandsche Bank weerspiegelde. Aangezien van het totaal van 550 miljoen, dat op de beide nieuwe staatsleningen was toe gewezen, 305 miljoen bestemd voor conversie der 3 %-lening 1962/64, moest op 15 april netto 245 miljoen bij de schatkist worden gestort. In dit verband kan in de eerste plaats worden geconstateerd, dat voor die storting geen schat kistpapier werd gebruikt. Het bedrag aan uit staand schatkistpapier is namelijk in de afge lopen maand nauwelijks veranderd. Daarentegen is wel behoorlijk gebruik ge maakt van de gelegenheid welke de Neder landsche Bank bood tot het z.g. tijdelijk stallen van schatkistpapier verkoop met de verplichting van terugkoop. Uit de weekstaat per 20 april viel af te leiden, dat voor 174 miljoen van die stallingsfaciliteit gebruik werd gemaakt, terwijl daarnaast in diezelfde stortingsweek de bij de centrale bank opgenomen voorschotten in re kening-courant met 19 miljoen stegen. In de beide daaropvolgende weken hebben de banken dat gestalde schatkistpapier weer teruggekocht. Daaraan was het ook te wijten, dat het ge zamenlijke tegoed van de banken bij de Neder landsche Bank per 27 april slechts een stijging 148

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1964 | | pagina 18