Andermaal de spaarrente In het februarinummer hebben wij op blad zijde 34 onder „Wat ons bezig houdt" reeds melding gemaakt van de recente onrust op het terrein van de spaarrente. Gesteld mag worden, dat deze onrust nog niet is weggenomen maar dat, nu het stofgordijn door de onrust ontstaan, geleidelijk gaat liggen, de verhoudingen duide lijker naar voren komen. Te constateren valt, dat de mogelijkheid om de rente van opvraagbare spaargelden op 3 te handhaven, sterk aan betekenis heeft inge boet en dat het vergoeden van een spaargeld rente van 3% vrij algemeen bij de aange sloten banken gangbaar is. Dit impliceert echter beslist niet, dat er aan leiding zou bestaan te overwegen de rente voor normaal opvraagbare spaargelden tot boven 3% te verhogen. Voorshands is enkele uitzonderingen daar gelaten bij de traditionele spaarinstellingen een rente van 3% de hoogst gangbare rente. Indien door andere instellingen met renteper centages van 31/2 wordt geadverteerd, dient wel te worden bedacht, dat aan de desbetref fende saldi voorwaarden zijn gesteld met be trekking tot het inleggen en terugbetalen, welke stringenter zijn dan die, welke bij de tra ditionele spaarinstellingen voor normale spaar gelden gelden. Bovendien is weliswaar de rente op geld- en kapitaalmarkt gestegen, doch niet zodanig, dat voor de spaargeldmarkt hieruit in verhouding een rente voortvloeit, welke boven 3% zou liggen, mede lettende op de stijging die deze rente als gevolg van de concurrentie in de laatste jaren reeds heeft ondergaan. Uit een oogpunt van rentabiliteit zou voor verreweg het overgrote deel van de aange sloten banken een rente van meer dan 3% voor opvraagbare spaargelden bovendien be zwaarlijk zijn. Met een verhoging van de spaar rente zijn immers aanmerkelijk hogere bedragen gemoeid dan met eenzelfde verhoging van de debetrente kunnen worden terugverdiend. (vervolg op pagina 72) de consumptiemelkprijs die hier reeds hoger ligt dan in enkele andere E.E.G.-landen vooral ook de prijzen van zuivelprodukten, van boter en kaas, worden verhoogd. Het zuivel- afzetapparaat zal zich volledig moeten instellen op het benutten van alle afzetkansen die zich in Europa voordoen. Volgens drs. Schelhaas, wetenschappelijk medewerker van de F.N.Z., zal dat betekenen dat de organisatievorm van onze zuivelindustrie moet worden gewijzigd. Vooral op het gebied van de kaas is het nood zakelijk meer soorten te produceren en deze als merkartikel te verkopen. Daarvoor is een verdere concentratie van de zuivelindustrie ge boden. De heer Schelhaas is van mening dat er in Nederland niet meer dan vijf of zes grote zuivelondernemingen moeten zijn. Dan behoe ven we minder te investeren in plaatselijke fa brieken en zullen we beter in staat zijn nieuwe markten op te bouwen, nieuwe produkten te introduceren en merkartikelen in te voeren. Er is reeds een tendens in deze richting. Het aan tal coöperatieve zuivelfabrieken verminderde het laatste jaar met negen stuks en de laatste vijf jaar zelfs met 56. Gemengd bedrijf De boven besproken produkten, pluimvee, varkens, rundvlees en melk vormen de typische produkten, die bepalend zijn voor de renta biliteit van het gemengde bedrijf. De minister van Landbouw heeft dezer dagen nog eens als zijn stellige mening verkondigd, dat het ge mengde bedrijf als geheel zeker een behoor lijke toekomst tegemoet gaat. Voorwaarde is echter dat de structuur wordt aangepast aan de eisen welke onze tijd daaraan stelt: grotere be- drijfseenheden met een sterke specialisatie en een ver doorgevoerde mechanisering van de bedrijfsvoering. Het snelle ontwikkelings- en aanpassingsproces leidt tot een grotere vraag naar produkten van het gemengde bedrijf, waar bij vooral meer aandacht aan de binnenlandse markt geboden is. Bovendien zal de groeiende internationale samenwerking onze landbouw minder afhankelijk maken van de wisselvallig heden van de internationale markt. De E.E.G. biedt nieuwe kansen voor de afzet van onze landbouwprodukten, maar betekent volgens de minister tevens, dat wij met een grotere con currentie moeten rekenen. 71

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1964 | | pagina 9