Wat ons bezig houdt
Landbouw-Economisch Instituut, over het ver
band tussen de groei van de spaargelden en het
inkomen in de landbouw. De aanwas van spaar
gelden bedroeg in 1958 ruim 300 miljoen en
gaf toendertijd reeds aanleiding tot onjuiste op
vattingen omtrent het ontstaan daarvan. Drs.
Steenweg stelde op beredeneerde wijze het
volgende vast: „Het is (dan ook) onwaarschijn
lijk, dat de sterke groei van de spaarsaldi in
1958 in de eerste plaats een gevolg zou zijn van
zeer gunstige bedrijfsresultaten in dat jaar".
injactie.
ZO IS HET! (II)
Onder het kopje ,,Zo is het" citeerden wij in
het januarinummer van ons blad enkele zinnen
uit „Het Noordhollands Dagblad", waarin stel
ling genomen werd tegen de moeilijk uitroeibare
gedachte, dat tussen de aanwas van spaargel
den bij de raiffeisenbanken/boerenleenbanken
en de financiële uitkomsten van de agrarische
bedrijven een rechtstreeks verband bestaat. Het
blijkt uitermate moeilijk te zijn, deze zaken ge
scheiden te houden. Nog steeds bereiken ons
stemmen, zelfs uit agrarische kring, waarin de
bedoelde misvatting een plaats heeft. Wij zouden
hier kunnen spreken van een klassieke misvat
ting, want sinds de aanvang van de grote toe
vloed van spaargelden in 1958, hebben wij
steeds moeite gedaan erop te wijzen, dat het niet
aangaat de middelenaanwas bij onze organisa
tie af te leiden uit de inkomenspositie van de
agrarische ondernemers.
In 1959 is bij het juninummer van de Raiffei-
sen-Bode in een bijlage een studie opgenomen
van drs. J. A. Q. Steenwag, medewerker van het
Sindsdien zijn de spaargelden bij onze orga
nisatie verder toegenomen in een door niemand
verwacht tempo.
1959:
333 miljoen
1960:
f 288 miljoen
1961:
363 miljoen
1962:
f 379 miljoen
1963:
f 392 miljoen
sticht, hoofdzakelijk in stedelijke gebieden. De
propagandavoering werd krachtig ter hand ge
nomen. Het dienstbetoon werd zoveel als moge
lijk was aangepast aan de nieuwe behoeften.
De sterke expansie kwam onder meer tot
uiting in de toeneming van het aantal spaarders.
Het aantal spaarboekjes door onze organisatie
uitgegeven steeg in de periode 1958 t/m 1962
met 523.000 tot 1.580.000. Een groei die geheel
buiten de agrarische sector plaatsvond. In de
landbouw liep de beroepsbevolking in dezelfde
periode immers beduidend terug.
Anders dan men mogelijk verwacht zou heb
ben, ging de uitbreiding van de spaarderskring
niet met een daling van het gemiddelde tegoed
per spaarboekje gepaard. Het gemiddelde tegoed
lag einde 1957 op 1.600,en einde 1962 op
f 2.150,—.
De onverwacht snelle groei van onze organi
satie kwam op een bijzonder gunstig moment,
omdat de land- en tuinbouw in deze jaren
dringend behoefte had aan een flinke geld-
Met enkele cijfers mag de toeneming van de
agrarische kredietverlening in land- en tuinbouw
worden aangeduid.
(bedragen x f 1 miljoen)
Uitstaand Voorschotten Kredieten in Uitleningen
bedrag natuurlijke rek.crt. natuur- aan
ultimo personen lijke personen coöperaties
1958
1962
242
464
Toeneming in 92
91
176
93
217
529
123
In dezelfde tijd stelde de organisatie zich
steeds meer in op verruiming van haar bank-
activiteiten. Tientallen bijkantoren werden ge-
Deze ontwikkeling gaat nog steeds voort.
Men mag eruit afleiden, dat de land- en de
tuinbouw nog niet het stadium van consolidatie
hebben bereikt. Als bronnen voor spaargeld
mogen zij niet hoog worden aangeslagen. Daar
komt nog bij, dat de bedrijfsuitkomsten in de
laatste jaren bij vele bedrijven te wensen over
lieten. Ter illustratie daarvan nemen wij enkele
gegevens over uit „Landbouwcijfers 1964", uit
gave van het L.E.I. en het C.B.S. Het slechte
jaar 1962/1963 is daarin nog niet opgenomen.
66