Slechts indien de verhoging van de debetrente
aanzienlijk hoger zou zijn dan de verhoging van
de spaarrente, zou een achteruitgang van de
rentabiliteit kunnen worden voorkomen. Voor
onze organisatie staat het belang van de kre
dietnemers echter sterk op de voorgrond, het
geen een weliswaar met de rentestand vari
ërende, maar toch billijke rente zonder
sterke excessen impliceert.
Bovendien worden de aangesloten banken
geconfronteerd met een kostenstijging uit
hoofde van de recente loonronde. Zoals be
kend, maken de loonkosten een zeer belangrijk
deel van het totaal der kosten uit.
Voor deze verhoogde kosten kan alleen in de
rekening-courantsector door middel van een
verhoging van de omzetprovisie enige compen
satie worden gevonden. De banken, welke door
gunstige rentabiliteitsverhoudingen wèl tot het
vergoeden van een hogere spaargeldrente in
staat zouden zijn, dienen te beseffen dat zij
door deze hogere rentevergoeding omliggende
zusterbanken in een moeilijke positie kunnen
brengen.
Uniformiteit in tarieven kan verwarring voor
komen en het aanzien van de organisatie ver
groten.
En „last but not least" dient niet te worden
vergeten, dat een verhoging van de spaargeld
rente psychologisch eenvoudig is in te voeren,
doch dat een verlaging van de spaargeldrente
bij een eventuele ommekeer in het verloop van
de rentestand op grote weerstanden zal stuiten.
Zij, die beweren dat de stijging van de rente-
Stand, althans gedeeltelijk, een permanent ka
rakter zal hebben, d.w.z. dat de rentestand blij
vend op een hoger niveau zal komen, doen een
voorspelling, welke misschien bewaarheid zal
worden, maar waarvoor voorshands weinig reële
gronden zijn aan te voeren.
Het is zeker niet de taak van de raiffeisen-
banken/boerenleenbanken haar rentepercen
tages op een dergelijke onbewezen stelling te
baseren.
Indien de omstandigheden landelijk bezien
daartoe aanleiding zouden geven, zal de Cen
trale Bank zeker niet nalaten om tot behoud
van de positie op de spaargeldmarkt, met een
nader spaargeldrente-advies te komen.
72
Voorlopig ligt het gevaar dat dreigt meer op
het gebied van een te snelle uitbreiding van de
krediet- en voorschotverlening, dan bij het
achterblijven van de aanwas der spaargelden.
Het is daarom van groot belang, dat het debet-
rente-advies van de Centrale Bank algemeen
wordt gevolgd. Doch juist in dit opzicht nemen
de aangesloten banken te vaak een afwach
tende houding aan, met als gevolg dat een al
gemene stijging van de rentestand te laat in de
debetrentepercentages tot uitdrukking komt.
Hierdoor worden geldaanvragen naar onze
banken getrokken, welke oorspronkelijk door
andere instellingen waren verstrekt of welke
naar karakter in mindere mate bij onze banken
thuis horen.
Een verscherpte selectie van de aangevraag
de posten is thans dringend noodzakelijk.
Voor wat de spaargelden op termijn betreft
mag worden gesteld, dat het uitgebreide assor
timent, dat bij de circulaire van 14 februari aan
de aangesloten banken is medegedeeld, in een
behoefte voorziet.
In een enkel geval meende men, dat de ter
mijn van deponering, in vergelijking met de bij
andere instellingen geldende voorwaarden, wat
lang was. Dat is juist, doch dit ligt in de lijn van
het door de Centrale Bank noodzakelijk geachte
beleid.
Het gaat niet aan om tegenover een slechts
geringe prijsgave van liquiditeit door de spaar
der een aanmerkelijk hogere rente te vergoe
den. Bovendien zou dit een omvangrijke over
boeking van normaal opvraagbaar geld naar
termijngeld tot gevolg kunnen hebben, welke
een verandering in het karakter van onze spaar
bank zou veroorzaken, welke wij niet in het be
lang van de spaarders achten.
Wij mogen er verder van uit gaan dat een
spaarder, die werkelijk belang heeft bij depo
nering op termijn, aan een constante rente ge
durende deze volle termijn de voorkeur zal
geven. En dit is een punt dat wel eens over het
hoofd wordt gezien.
Een wijziging van de gangbare rente bij
spaargeld voor 1/2, 1 en 2 jaar vast geldt alleen
voor nieuwe deponeringen en bij verlenging
(vervolg hiernaast)