en paard Wij bieden onze lezers deze keer slechts één stuk, maar dat mag er dan ook zijn! De heer Van Maldegem schrijft niet alleen „fris van de lever", maar hij bouwt ook een betoog op. Dat maakt het voor ons moeilijk zijn verhaal te beknotten, ai hadden we dat vanwege de lengte van het stuk eigenlijk moeten doen. De inzender schreef ons nog, dat hij misschien hier en daar wat te scherp geweest kan zijn. Wij geloven, dat de heer Van Maldegem daarvoor niet bang behoeft te zijn, want wij zijn er van overtuigd, dat hij niemand wil kwetsen. En onze lezers zullen wel van een1 beetje scherpte houden I Geachte redactie, Op mijn IV2 kolomsartikeltje over verzekeringen is reeds 10 kolom reacties verschenen en wel van u, ge achte redactie en vervolgens van 4 directeuren. Tot mijn spijt kwam er tot nu toe geen reactie van collega-bestuur ders. Gezien de inhoud van de reacties kan en mag ik er niet onderuit om voor de tweede keer de pen te hanteren over dit onderwerp en wel 1e omdat ik meen te mogen opmerken dat mijn eerste schrijven toch wel zeer on duidelijk en moeilijk te begrijpen geweest moet zijn en 2e omdat mijn geachte opponenten mij dingen laten zeg gen, die ik niet beweerd of bedoeld heb. In het oktobernummer stelde ik in het eerste deel van het artikel na een korte inleiding enkele vragen, daarna gevolgd door een persoonlijke zienswijze, die, ik wist het, nogal wat afweek van gangbare meningen en tot slot „enkele forse lijnen", zoals de redactie het noemt. De heer Moek heeft het inderdaad juist aangevoeld, dat deze gesteld zijn om reactie uit te lokken. De inleiding gaf weinig of geen stof voor discussie, de vragen kregen in verschillende vormen positieve ant woorden, waaruit geconcludeerd mag worden, dat de er varingen enkel gunstig zijn en dat moeilijkheden zich niet in betekenende mate voordoen. Het doet prettig aan dat het dienstbetoon primair gesteld wordt en de baten niet. Zowel de redactie als de eerste drie schrijvers be nadrukken dat provisiebaten niet het belangrijkste argu ment is. De heer Segaar wil het belang van de cliënt nog meer op de voorgrond gesteld zien; voor mij is dit vanzelfsprekend en helemaal niet een punt wat in de lezerskring van de Raiffeisen-Bode discussie zou be hoeven. Het is mij een raadsel en men moet toch wel zeer verkeerd of onvolledig lezen, om uit woord en weder woord te halen, dat het belang van de bank als uitgangs punt genomen is en in de tweede plaats, in mijn artikel dan, nota bene het belang van de plaatselijke assurantie agent. Ik wil daar alleen dit van zeggen, dat een bestuur der van een coöp. vereniging evengoed als het hoogste leidinggevend personeel daarvan, alleen dan hun plaats waardig zijn, als zij in hun diepste innerlijk overtuigd zijn dat coöpereren dienen is, dat het belang van ge meenschap of de leden die de vereniging haar bestaans recht geven altijd moet prevaleren. Deze overtuiging, deze dienende taak, is het juist, die zoveel duizenden coöperatiebestuurders hun werk kan laten doen, veelal in stilte, dikwijls ten koste van eigen zaak. In welke andere ondernemingsvorm komt men de mensen tegen, die zoveel tijd, kennis en energie beschikbaar willen stel len voor zo weinig vergoeding? Het is enkel de kracht van die innerlijke overtuiging, die dit doet en laten we hopen dat dit zo blijft; het is tevens de kracht van onze coöperaties en ook van onze banken. Het is even een zijspoortje, geachte redactie, maar ik moet dit schrijven, om te trachten het absurde aan te tonen van de gedachte, dat het uitgangspunt van ons denken zou kunnen zijn het belang van een willekeurige verzekeringsagent. Het door mij gebruikte woord „kruimelwerk" gaf wel aanknopingspunten voor de reacties; het is voor mij aan leiding het weer te gebruiken, omdat geen van de heren heeft laten blijken te hebben begrepen waar het mij om te doen is. Alleen de heer Kiay komt een stapje naar me toe, maar dat is dan ook alles. Men denkt, dat ik scep tisch sta tegenover de financiële resultaten of dat ik geen resultaten zou weten of dat ik me wel realiseer hoe groot die kruimels zijn. Bij het lezen van de diverse artikelen krijg ik de indruk, dat men mij verdenkt van een negatieve of afwijzende instelling tegenover het vraagstuk, maar, geachte redactie, niets is minder waar. Maar het is voor mij in het verband waar het omgaat, totaal onbelangrijk of uw kruimels de grootte van een suikerkristal of van een oliebol hebben. Natuurlijk ben ik technisch leek, ik weet niets van pro visies, maar wat ik wel zie, dat is de enorme groei, de zeer grote winstcapaciteit en het beste aandelenrende- ment van de maatschappijen, waar u allen de geïnde premies van uw leden naar toe stuurt. Ik weet ook, dat een grote onderlinge het goedkoper kan en dat particu liere maatschappijen zonder een cent pijn beste winst delingen kunnen uitkeren. Ze kunnen ook concurrerende hypotheken verstrekken, liefst met een polisje erbij. Maar u weet dit alles veel beter dan ik. En als u dan zegt, geachte redactie, dat we voorlopig aan dit kruimel werk genoeg hebben, dan zeg ik: „neen, u moet dit zo spoedig mogelijk stoppen en met evenveel spoed aan 't werk om er iets anders en veel beters voor in de plaats te geven". En is u nu eerlijk van mening, dat onze volwaardige positie in het Nederlandse bankwezen inge nomen en behouden kan worden zoals u schrijft door er de assurantiebemiddeling in te vervlechten? Ik ben het van harte met u eens als u bemiddeling vervangt door bedrijf. Ook de heer Visser ziet de bemiddeling in het zelfde vlak liggen als andere bankactiviteiten en niet los te denken van een moderne bank. Hier worden verge lijkingen gemaakt met het commerciële bankwezen en wordt de indruk gewekt, dat wanneer wij maar bemidde len, daar op één lijn mee staan. Maar deze banken be perken zich heus niet tot bemiddelen, hier is veelal sprake van dochtermaatschappijen of anders toch ver gaande belangengemeenschappen. Bovendien wordt er 55

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1964 | | pagina 25