ciering in de tuinbouw in een duidelijker licht te staan. Het groeiproces, de omschakeling en de aanpassing binnen de afzonderlijke bedrij ven kostten veel geld. Zonder de beschikkings mogelijkheid over nieuwe financieringsmiddelen zou de ontplooiing niet tot stand zijn gekomen. Van grote betekenis is het, dat de raiffeisen- banken en boerenleenbanken mede als hef boom hebben gediend, om de investeringsplan nen te verwezenlijken. Het krediet van deze banken heeft in de tuin bouw uitermate produktief gewerkt. Daarover verheugen wij ons. Onze tuinders-leden vinden de banken aan hun zijde staan, els het gaat om de financiering van gezonde bedrijven en ver antwoorde bedrijfsplannen. De omvang van het door de gezamenlijke landbouwkredietinstellingen aan individuele tuinbouwbedrijven verstrekte kredietbedrag was in 1957, volgens de onderzoekingen van de Commissie Landbouwkrediet, te stellen op 150 miljoen. Aangenomen mag worden, dat de omvang van deze financiering thans het dub bele beloopt. Een recente studie van het Landbouw-Econo- misch Instituut over de financiële positie van de tuinbouwbedrijven in het Westland en in de Kring geeft aan, dat per 1 januari 1959 praktisch van alle stookbedrijven in het Westland en de Kring een lening bij de raiffeisenbank of boerenleenbank hadden opgenomen. Daarnaast stond 60 van de bedrijven per dezelfde da tum debet in rekening-courant. Wij hebben de indruk dat deze percentages na 1959 niet zijn gedaald. Grote investeringsgeneigdheid leidt tot gebruik making van krediet Voor het ontstaan van de omvangrijke bank- financiering kan op een tweetal oorzaken wor den gewezen: a. de grote investeringsgeneigdheid; b. het financieringsgedrag van de tuinders. De investeringsgeneigdheid houdt verband met de gunstige afzetmogelijkheden van het kwaliteitsprodukt. Verder met de wijzigingen in techniek en het duurder worden van de mense lijke arbeidskracht. Dat de investeringen in het algemeen goed winstgevend zijn geweest, blijkt uit de cijfers van het Landbouw-Economisch Instituut Het netto-overschot per 100,kosten be droeg in de periode van 1955 t/m 1962 gemid deld voor het Westland 16,75 de Kring 16,12 Aalsmeer 24,50 Geestmerambacht 13, (welk cijfer sterk beïnvloed is door de gunstige uitkomsten van 1962) Grootslag 24, Bloembollenstreek 31, Bij al deze uitkomsten gaat het om gemid delde cijfers voor een groep bedrijven en over een reeks van jaren. Per afzonderlijk bedrijf en ook per jaar zien we grote variaties optreden. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de individuele bedrijven kunnen deze cij fers dan ook niet worden gebruikt. Wel kan er betekenis aan worden ontleend voor de beoor deling van de bedrijfstak. Dan kan gesteld worden, dat de intensieve tuinbouwbedrijven dooreengenomen een gunstig resultaat hebben weten te bereiken in de afgelopen jaren. De cijfers geven geen duidelijke op- en neer gaande lijn aan over de reeks van acht jaren; daarentegen wel een schommeling van jaar tot jaar, vooral wat betreft de koudegrondsbedrij- ven, de fruitteelt en de bloembollen. Gezien de overwegend gunstige bedrijfsuit- komsten is het verklaarbaar, dat in de tuinbouw in het algemeen een grote investeringsdrang aanwezig is. Hoe zijn de rentabiliteitsvooruitzichten voor de toekomst? De ervaring leert, dat wij hieromtrent moeilijk voorspellingen kunnen doen. Denk aan het pes simisme van na de oorlog over de exportmoge lijkheden van onze tuinbouwprodukten. Later maakte men zich bezorgd over de uitbreiding van de stook-tomatencultuur met behulp van garantie van het Borgstellingsfonds voor de Landbouw. Dat was ook al ten onrechte. Nu zijn het vooral de buitenlandse concurrenten die gevaar opleveren. Bij de beoordeling van de afzetmogelijkheden 50

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1964 | | pagina 20