Aspecten van financiering in de tuinbouw
Inleiding van ir. J. S. Keyser, directeur van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank te Utrecht,
gehouden op de voorlichtingsdag van de Nederlandse Tuinbouwraad op 28 januari 1964 te Den Haag.
De tuinbouwfinanciering gaat de raiffeisen-
banken bijzonder ter harte. De tuinders kennen
in het algemeen het adres van de bank en zij
weten van de diensten van de bank een ruim
gebruik te maken. De tuinbouw met zijn ver
scheidenheid aan produkten en produktieme-
thoden ondergaat een ontwikkeling, die in
menig opzicht modern en dynamisch aandoet.
Het accent van het groeiproces ligt bij de gles-
cultuur.
Sinds 1950 is de oppervlakte staand glas in de
sector groenteteelt verdrievoudigd. In de bloe
misterij zien wij ruim een verdubbeling van het
areaal.
Ook vond er een belangrijke uitbreiding plaats
van de vollegrondsgroenteteelt en van het
bloembollenareaal.
In de fruitteeltsector zien we echter een min
der dynamische ontwikkeling. Het is niet on
mogelijk dat het dieptepunt nu voorbij is. In het
teeltjaar 1961/1962 overtrof de nieuwe aanplant
van appels en peren voor het eerst sinds jaren
de gerooide oppervlakte.
De veranderingen in de beteelde oppervlakte
geven niet meer dan een ruwe indicatie van het
groeiproces, dat zich in deze bedrijfstak vol
trekt. Er kunnen tal van andere gegevens wor
den aangehaald, veilingaanvoer, waarde van de
produktie, omvang van de uitvoer, die alle in
dezelfde richting wijzen, dat in de Nederlandse
tuinbouw grote dingen tot stand zijn gebracht.
Met een produktiewaarde van 1,4 miljard
(cijfer 1962) neemt de tuinbouw een grote
plaats in onze economie in. Deze waarde is
voor 85% opgebracht door het buitenland. De
uitvoer van tuinbouwprodukten bedroeg in 1962
rond f 1,2 miljard; dat is het drievoudige van
1950.
Krediet als hefboom
Tegen de achtergrond van deze ontwikke-
lingscijfers komen de aspecten van de finan-
(vervolg op pag. 50)
b. De bank zal wel aansprakelijk kunnen wor
den gesteld voor schade veroorzaakt door
een trekker, die haar tot zekerheid in eigen
dom is overgedragen, doch alleen wanneer
de in artikel 31 Wegenverkeerswet opge
somde omstandigheden zich alle voordoen.
Consequenties voor de verzekering
a. Met betrekking tot een fiduciair overgedra
gen auto zal door de bank geen W.A.-ver
zekering behoeven te worden gesloten.
b. Met betrekking tot een fiduciair overgedra
gen trekker zou het gezien het hiervóór uit
eengezette voor de hand liggen, dat de bank
zich tegen wettelijke aansprakelijkheid ver
zekert.
Men neemt echter aan, dat zulks niet nood
zakelijk is, indien maar de gebruiker van de
trekker (degene die de trekker aan de bank
in fiduciaire eigendom heeft overgedragen)
een W.A.-verzekering heeft lopen en door de
desbetreffende polis ook de aansprakelijk
heid van de eigenaar wordt gedekt. De ver
zekeringsmaatschappijen blijken in de regel
bereid te zijn, op verzoek van de bank een
zodanige aantekening te stellen, zonder
daarvoor extra-premie in rekening te bren
gen.
All-risksverzekering
Wellicht ten overvloede merken wij nog op,
dat wij in het algemeen de eis stellen, zowel
t.a.v. auto's als t.a.v. trekkers, die in zekerheids
eigendom worden overgedragen, dat zij all-risk
zijn verzekerd, d.w.z. zowel tegen de hier be
sproken wettelijke aansprakelijkheid, als tegen
schade aan het motorrijtuig berokkend.
Laatstbedoelde dekking is vanzelfsprekend
nodig om de onderpandswaarde veilig te stellen
(de bank laat de verzekeringspenningen dan
ook aan zich cederen).
De W.A.-dekking is, zoals boven uiteengezet,
met betrekking tot auto's strikt genomen niet
nodig met het oog op de belangen van de bank,
maar ook weer niet van iedere betekenis ont
bloot, omdat het de bank niet onverschillig kan
laten, dat haar cliënt door aansprakelijkheid
wordt bezwaard.
49