Wat ons bezig houdt
RENTEADVIES
De najaarsringvergaderingen in 1963 mochten
zich in een grote belangstelling en geanimeerde
gedachtenwisselingen verheugen.
De door de Centrale Bank in een circulaire
geadviseerde rente- en provisietarieven voor
1964 werden nader toegelicht en besproken.
Vrij algemeen deelde men het in de circu
laire weergegeven standpunt, dat bij de be
kendmaking van de tarieven een voorbehoud
gemaakt diende te worden voor tussentijdse
rentewijzigingen in de loop van 1964.
Doordat de Nederlandsche Bank per 4 januari
1964 haar tarieven heeft verhoogd, zulks ter
ondersteuning van de kredietbeperkende maat
regelen, en het Bestuur van de Centrale Bank
hierin aanleiding vond een nader advies met
betrekking tot de debetrente uit te brengen, is
bij vele banken een tussentijdse rentewijziging
inmiddels realiteit geworden.
Ook de noodzaak om de geadviseerde ver
hoging van de omzetprovisie in rekening-cou
rant ernstig te overwegen werd algemeen inge
zien, daar verwacht moet worden, dat de stij
ging van het loonpeil niet alleen tot een ver
hoging van de salarislast bij de banken zal
leiden, maar ook tot hogere kosten aan druk
werk, propaganda, meubilair, enz.
Het is ons inziens voor de aangesloten ban
ken zaak om de kostenstijging in de rekening-
courantsector door een verhoging van deze pro
visie zo goed mogelijk op te vangen en voor
het overige de mogelijkheid tot vergroting der
rentewinst, welke de stijging der rentestand op
geld- en kapitaalmarkt biedt, niet onbenut te
laten. Hierin zal mogelijk enige compensatie
kunnen worden gevonden, voor de toeneming
van de rentelast, welke in de laatste jaren als
gevolg van de verhoging van de spaarrente
heeft plaatsgevonden.
ZO IS HET!
Zodra het coöperatieve bankwezen goede
spaarcijfers publiceert, schijnt dat altijd weer
voor deze of gene aanleiding te moeten geven
om zich af te zetten tegen de agrarische kring.
Gewezen wordt dan op het grote spaarover
schot bij de Eindhovense en Utrechtse banken
en daaruit concludeert men vervolgens eenvou
dig, dat het de boer en tuinder nog zo gek
niet gaat. De „klaagzangen" uit de agrarische
kring behoeven kennelijk niet serieus genomen
te worden. Kijk maar naar de miljoenen, die
jaarlijks bij de raiffeisenbanken/boerenleen-
banken ingelegd worden.
Zij die dergelijke beweringen uiten, spreiden
een schromelijk gebrek aan kennis ten toon.
Allereerst een gebrek aan kennis van de moder
ne raiffeisenbank-/boerenleenbankorganisaties,
maar vervolgens ook en dat is veel erger
geven zij er blijk van niets te weten van wat er
op het platteland en in de dorpen gaande is en
van wat de problemen zijn, waarvoor het agra
rische bedrijf zich gesteld ziet.
Aan het Noordhollands Dagblad komt de eer
toe zijn lezers, in een artikel over „sparen",
duidelijk te hebben gemaakt, dat de omvang
van de spaargelden bij de landbouwkredietorga
nisaties geenszins een aanwijzing voor de wel
stand van de boer en de tuinder behoeft te
zijn. Het blad doet dit naar aanleiding van een
artikel in Elseviers weekblad, waarin mr. J. A.
Freseman Gratama aan de aanwas der spaar
gelden bij de raiffeisenbanken/boerenleenban-
ken de boven gesignaleerde foutieve conclusie
verbindt.
Het Noordhollands Dagblad blijkt heel goed
te weten wat er op het platteland aan het ver
anderen is en maakt terecht duidelijk, dat vooral
daar gezocht moet worden naar de oorzaak van
de groei der spaargelden bij het landbouwkre
dietwezen. Wij laten gaarne dit blad zelf aan het
woord, door een gedeelte uit het artikel d.d.
3 januari 1964 over te nemen:
„Wij geloven dan ook dat men die wel zeer op
vallende saldigroei bij de boerenleenbanken
nauwelijks zonder meer kan aanvoeren als een
bewijs voor de stelling dat het „de" agrariërs
zo slecht nog niet gaat, maar veeleer als een
illustratie voor de verschuivingen die gaande
zijn, zowel op het zich steeds verder verstede
lijkende platteland als in de functie van de
boerenleenbanken aldaar. Zij zijn op vele dor
pen letterlijk de „plaatselijke" bank bij uitstek
gebleven, maar de dorpen zelf zijn bezig te
8