Samenwerking in het bedrijf en onteigening
Een recent arrest van de Hoge Raad
Bedrijfsschade bij onteigening van gezamenlijk
uitgeoefend landbouwbedrijf
In een recent arrest (dat van 16 oktober 1963,
gepubliceerd in de Rechtspraak van de week
van 26 oktober 1963) heeft de Hoge Raad een
uitspraak gedaan omtrent de vergoeding van
bedrijfsschade bij onteigening van een land
bouwbedrijf, dat door de eigenaar tezamen met
zijn vijf kinderen werd gedreven. Uit dit arrest
blijkt, dat de vorm, waarin een vader met zijn
kinderen samenwerkt in het bedrijf, gevolgen
kan hebben voor de omvang van de te vergoe
den onteigeningsschade.
De Hoge Raad heeft bij deze gelegenheid nl
beslist, dat de vader, eigenaar van het bedrijf,
niet de volledige inkomensschade, d.w.z. de ge
hele schade van het bedrijf wegens winst
derving, krijgt vergoed, doch dat voor de be
paling van het aan de vader uit te keren bedrag
aan bedrijfsschade van de totale winst van het
bedrijf moet worden afgetrokken hetgeen de
kinderen van die winst in feite zouden hebben
ontvangen. Hiermee werd een vonnis van de
rechtbank bevestigd.
Tevergeefs was de vader tegen deze rede
nering opgekomen. De vader stelde dat de wijze
van exploitatie van het bedrijf op familie
afspraken berustte, dat de winst, welke hij
maakte, door hem ten dele aan zijn kinderen
werd toegekend, dat het hem vrijstond zijn be
drijfswinst met anderen te delen en dat dit een
kwestie was welke alleen hem aanging.
De rechtbank, daarin gevolgd door de Hoge
Raad, verwierp dit betoog. Zij liet daarbij in het
midden of er tussen vader en kinderen al of niet
een maatschap bestond, over welk punt de ont
eigenende gemeente en de vader van mening
verschilden. Was er een maatschap geweest, dan
zou de vader zeker niet de gehele bedrijfsschade
vergoed hebben kunnen krijgen, omdat in een
maatschap de winst tussen de maten volgens
een bepaalde maatstaf wordt verdeeld en alsdan
derhalve zou vaststaan, dat de vader slechts tot
een deel van de winst was gerechtigd.
Vaste winstverdeling beslissend
Maar dit punt deed volgens rechtbank en
Hoge Raad hier niet ter zake, omdat er toch
vaste afspraken tussen vader en kinderen be
stonden omtrent de winstverdeling, en niet
..enkel... een familie-afspraak, waaruit voor de
vader geen verbintenissen voortvloeien en waar
aan de zoons geen rechten kunnen ontlenen"
(Hoge Raad).
Van ,,een patriarchaal heersende vader, die
zijn kinderen van tijd tot tijd iets toestopt", kan
hier niet worden gesproken (rechtbank), ook al
niet omdat de kinderen, met behulp van de hun
ten deel gevallen winst, in aanzienlijke mate
kapitaal in het bedrijf hadden ingebracht. Ook
uit de boekhoudkundige gegevens bleek van een
duidelijke lijn van winstverdeling en investering.
Het resultaat was derhalve, dat voor vergoe
ding van de schade (aan de vader), welke het
bedrijf ten gevolge van de onteigening wegens
winstderving zou lijden, slechts dat gedeelte
van de te derven winst in aanmerking kwam dat
volgens de tussen vader en kinderen geldende
afspraak zonder onteigening aan eerstgenoemde
ten goede zou zijn gekomen (Hoge Raad).
Wij willen bij dit arrest enkele opmerkingen
maken.
Geen schadeloosstelling voor de kinderen
1. De vader kreeg slechts een vergoeding
voor bedrijfsschade, berekend naar zijn aandeel
in de bedrijfswinst. Terzake van het aandeel van
de kinderen in de bedrijfswinst konden die
kinderen geen schadevergoeding claimen, im
mers de vader was alleen eigenaar van het be
drijf en de onteigening richt zich slechts tot de
eigenaar.
Wèl kunnen volgens de Onteigeningswet ook
andere personen dan de eigenaar bij ont
eigening voor schadeloosstelling in aanmerking
komen: de gerechtigde tot een erfdienstbaar
heid, de vruchtgebruiker, hij die een recht van
gebruik of bewoning heeft, de gerechtigde tot
een grondrente, de erfpachter, de opstalhouder,
de beklemde meier, de huurder en de pachter;
doch uit het arrest blijkt niet, dat de kinderen
één van deze hoedanigheden bezaten.
426