bevestigend beantwoord wordt, is het logisch gevolg
daarvan dat de daarvoor verrichte diensten gehonoreerd
worden.
Of er sprake zal zijn van een dienende functie hangt
in belangrijke mate af van de wijze waarop men deze
vraag benadert, de plaats waar men is gevestigd en de
vorm van verzekering, welke men daarbij betrekt.
Om met dit laatste te beginnen. Brandverzekeringen,
in een gebied als waar de heer Van Maldegem woont
waar naar de indruk uit het stuk een goede onder
linge werkzaam is scheppen voor de bank direct
geen taak.
Op dezelfde principes als waarop onze eigen organi
satie is gevestigd, wordt deze taak reeds waargenomen
door een instelling, veelal gevormd door dezelfde groep
van leden. Voor onderlinge hagelschade- en broeiglas-
verzekeringen geldt dit ongeveer in gelijke mate. Op het
terrein van levens- en variaverzekeringen ligt dit veelal
anders.
Een deskundig advies door een employé van de bank,
die geen directe baten geniet bij het afsluiten van de
post wordt in zeer veel gevallen op prijs gesteld. De
objectiviteit doordat men geen direct belang heeft
bij de hoogte van de verzekering en dus alleen het be
lang van de adspirantverzekerde in het oordeel betrekt
kan een belangrijk punt in het voordeel van de bank
zijn bij het werken op dit terrein, waarmede uit de aard
der zaak leden en cliënten het meest gebaat zijn. Een
goede tussenpersoon zal hierop direct reageren, maar
het is toch een onomstotelijk feit, dat in de praktijk
ook een andere mentaliteit wordt waargenomen.
Afgezien van de terreinen waarop dus een goede on
derlinge werkzaam is, ligt er voor onze banken wel een
taak. Gelet op de relaties, welke de banken onderhou
den met haar leden en cliënten, zou het voor de onder
linge echter van belang kunnen zijn onze organisatie in
te schakelen op een voor beiden aanvaardbare basis.
Indirect zou hier de bank een nuttige taak hebben en
er zijn reeds onderlingen, bijvoorbeeld bij de broeiglas-
verzekeringen, welke dit ook inzien.
Er is dan geen sprake van inbreken", hoewel op het
verzekeringsgebied de verhoudingen zodanig zijn ge
groeid, dat „inbreken" gehanteerd in de beeldspraak
wel eens nuttig en in het belang van de leden en
cliënten zou kunnen zijn.
In dit verband ben ik het volkomen eens met de heer
Van Maldegem als hij schrijft over deeg maken met
veel gist erin en dan maar laten rijzen.
De redactie heeft jammer genoeg voorlopig voldoende
aan het kruimelwerk en beschouwt de geopperde ideeën
als alternatief. Maar daar ligt juist het terrein, waarop
wij met een „eigen gezicht" actief zouden kunnen op
treden en een zeer belangrijke dienende functie voor
onze leden en cliënten zouden kunnen vervullen. Een
belangrijk deel van de besparingen, welke nu elders in
de verzekeringsbranche worden gevormd, zouden dan
voor onze organisatie en daarmede voor de landbouw
beschikbaar zijn.
Tot zo lang zullen wij met „kruimelwerk" bezig zijn
en ons slechts in enkele opzichten onderscheiden van
alle anderen die op dit terrein werkzaam zijn.
De ontwikkeling van de banken brengt mee, dat wij ons
op dit terrein gaan begeven. De praktijk leert reeds dat
men er om vraagt. We zullen ons moeten hoeden voor
onjuiste verhoudingen, zoals die wel bij de algemene
banken voorkomen.
Vooral het varia-terrein is moeilijk en naast veel
mogelijkheden tot werving liggen hier toch ook wel mo
gelijkheden voor conflicten. Pas als een goed deeg is
bereid zullen de mogelijkheden volledig benut kunnen
worden en is er een belangrijk perspectief.
De Eindhovense organisatie is, naar ik meen, hier
mede al een goed stuk op weg door een nauwe samen
werking met aanverwante organisaties.
Als deze discussie mede aanleiding geeft tot een
„drukken" in de omgekeerde richting, dan is het op
dezelfde wijze bedoeld als waarmede in het „eenrich
tingverkeer" een zekere druk wordt uitgeoefend. Wij
mogen bij dit alles toch onze doelstelling niet uit het
oog verliezen. Man en paard vormen niet overal meer
een zo hechte samenwerking als in het verleden. Maar
als het paard dan vervangen wordt, blijft hetzelfde doel
toch voor ogen staan.
Ons optreden op dit terrein heeft verschillende fa
cetten, er zou nog meer over zijn te schrijven. Hier
boven werd gesteld dat het oordeel wordt beïnvloed
door de plaats, waar men gevestigd is. Dat heeft ook
invloed gehad op dit commentaar, dat in Westfriesland
werd geschreven.
Hoogachtend,
C. Klaij, directeur
Coöp. Raiffeisenbank Hoorn
Geachte redactie,
In de rubriek „Man en paard" van het oktobernummer
geeft de heer Van Maldegem een beschouwing over de
assurantiebemiddeling.
In dit artikel komen enkele uitspraken voor, die wel
heel duidelijk om een reactie vragen en ik ben zelfs
geneigd te veronderstellen, dat dit ook juist de bedoe
ling van de schrijver is geweest.
Persoonlijk heb ik reeds jaren enige bemoeiing met
assurantiezaken en ik zou daarom graag eens mijn ziens
wijze op de aan de orde gestelde punten willen geven.
Nu wil ik beginnen met duidelijk voorop te stellen,
dat iedere bank voor zich moet uitmaken of zij al dan
niet aan assurantiebemiddeling wil gaan doen. Het is
uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk, om algemene normen
vast te stellen, aan de hand waarvan men voor iedere
bank zou kunnen bepalen of assurantiebemiddeling ge
wenst is en zo ja, op welke wijze en op welke basis
dit opgezet zou moeten worden. De vraag „of" en „hoe"
zal dus altijd plaatselijk beantwoord moeten worden en
ik kan me voorstellen, dat in een enkel geval de om
standigheden voor een bank minder gunstig zijn voor
het starten van een assurantieafdeling.
Ik mag echter wel zeggen, dat het naar mijn mening
in het algemeen noodzakelijk is de assurantie in ons
„programma" op te nemen.
Onze banken ontwikkelen zich immers steeds meer
tot algemene banken en dan kan het naar mijn mening
beslist niet juist zijn een terrein als dat van de assu
rantie, dat zo onmiskenbaar tot de taak van een alge
mene bank gerekend moet worden, geheel braak te
laten liggen.
Ik ben er dan ook van overtuigd, dat wij een zo
essentieel bestanddeel van het „service-pakket" van
een modern bankbedrijf niet kunnen en niet mogen ver
waarlozen. Doen we dit wel dat gaat dit onherroepelijk
ten koste van onze eigen ontwikkeling.
En wanneer de Centrale Bank op dit terrein dan mis-
398