De plaatselijke bank in het centrum
van de aandacht
Evenals mijn voorganger, prof. Minderhoud, dat enige malen gedaan heeft, wil ook ik als voor
zitter van de Centrale Bank, gaarne het oktobernummer van ons blad inleiden. De maand oktober
immers heeft voor ons een bijzondere betekenis, want daarin valt de Raiffeisenweek. Als vanzelf
worden wij ons dan de kleur en het karakter van onze banken in versterkte mate bewust.
Van het einde van de vorige eeuw af tot nu toe wordt de aard van onze organisatie bepaald door
dezelfde beginselen als Raiffeisen aan de naar hem genoemde banken meegaf. Wanneer ik kijk naar
de zeer voorspoedige ontwikkeling, die de aangesloten banken en ook de Centrale Bank sedert hun
oprichting doorgemaakt hebben, durf ik te stellen, dat die beginselen voor ons alleszins proefhoudend
gebleken zijn. Ik heb alle vertrouwen, dat dit laatste ook in de toekomst het geval zijn zijn.
Geen verandering dus in de beginselen, maar wel dit is gelukkig geenszins in strijd met het
voorgaande verwacht ik veranderingen in andere opzichten. Ik bedoel geen opzienbarende, plotse
linge veranderingen, maar wijzigingen, die samenhangen met de voortgaande ontwikkeling van onze
banken. In onze dagelijkse praktijk van de laatste jaren zijn de plaatselijke banken met dergelijke
veranderingen eigenlijk al volledige vertrouwd geraakt. Want wij bevinden ons reeds jaren lang in
een periode van krachtige ontplooiing, welke niet alleen veranderingen ten gevolge heeft, maar ook
door veranderingen veroorzaakt is.
Ik behoef in dit verband slechts te wijzen op de sterke uitbreiding van de kredietmogelijkheden,
die in het belang van boer en tuinder is tot stand gebracht, op de grote activiteit die ontplooid wordt
om spaargelden aan te trekken, op het wijder worden van de cliëntenkring van onze banken, op het
toenemende belang dat aan een goede serviceverlening door de banken wordt gehecht. De nieuwe
bankgebouwen en de uitbreiding van de vestigingspunten zijn daarvan, evenals de op sommige gebie
den veranderde werkwijzen van onze banken, de uiterlijk waarneembare symptomen.
In deze zin zal het „veranderen" doorgaan en ook moeten doorgaan. Want zo lang er mogelijk
heden zijn om onze banken verder te ontplooien en hen daardoor nog meer aan hun doel, het belang
van leden en spaarders, te laten beantwoorden, moeten wij die mogelijkheden benutten. Aan het be
staan van die mogelijkheden zal niemand twijfelen. Ik meen daarom, dat de ontwikkeling van de
plaatselijke bank in de toekomst in het centrum van de aandacht zal staan. De plaatselijke bank
vormt samen met zijn zusterbanken de ruggegraat van onze organisatie en de voorhanden zijnde
mogelijkheden zullen ter plaatse benut moeten worden.
Als organisatie kunnen en moeten wij elkaar daarbij zoveel mogelijk helpen. Iedere aangesloten
bank draagt zijn eigen verantwoordelijkheid. Maar nu bijna iedere bank zware doch mooie taken voor
zich heeft liggen, is het goed te weten dat ook voor onze organisatie als geheel geldt de zinspreuk
van Raiffeisen: ,,één voor allen, allen voor één!"
VFRHAG
334