een ander, omdat hij machtelementen kan aan
wenden. Juist om machtelementen uit te bannen,
gaan we in coöperatief verband samenwerken.
Een moeilijkheid in algemene zin van ons
landbouwcoöperatiewezen is, dat de besturen
der coöperaties dikwijls onvoldoende met de
ontwikkelingen, welke de coöperaties hebben
doorgemaakt, zijn medegegroeid. In de praktijk
zien we zodoende vaak een situatie ontstaan,
dat de in feite ondergeschikten als directeuren,
qua ontwikkeling verre superieur zijn aan de
bestuursleden. Hieruit ontstaat dan de situatie,
dat de functionarissen in dienst van dat bestuur,
de geestelijke inspirators worden van datzelfde
bestuur. Het gevaar daarbij is, dat de informatie
aan het bestuur omtrent coöperatie mogelijk
wat eenzijdig wordt en niet geheel van persoon
lijke inzichten en aspiraties is ontbloot. Het zou
overigens onredelijk zijn anders te verwachten.
De moeilijkheden, welke hieruit kunnen voort
spruiten, zou ik u willen schetsen aan de hand
van een voorbeeld uit de aankoopsector. Bij een
samengaan van twee coöperaties ligt daar het
probleem veelal niet in de financiële schade
loosstelling van de directeur of van meerdere
directeuren, maar veeleer in het verlies van een
bepaalde levensstatus, welke men in een ge
meenschap innam. In het algemeen is het aan
zien van een kleine zelfstandige groter dan dat
van een grote knecht. Dat daarmede de zaak
van de boer, die voor zijn bedrijf de meest
efficiënte vorm van samenwerking moet hebben,
wordt geschaad, zal u voldoende duidelijk zijn.
Taak boerenleenbankwezen
Ten slotte zou ik nog met een enkel woord
willen spreken over de taak van het boerenleen
bankwezen in deze snel veranderende tijden.
Toen, tengevolge van de grote landbouw-
wereldcrisis op het einde van de vorige eeuw,
de Nederlandse land- en tuinbouw voor een
structuurwijziging stond, in de vorm van de over
schakeling naar arbeidsintensieve cultures en
veredelingsproduktie, was het het boerenleen
bankwezen dat deze structuurwijziging mede
mogelijk heeft gemaakt. Het is mijn persoonlijke
overtuiging dat men deze functie niet licht kan
overschatten. Nu wij momenteel andermaal voor
een zo mogelijk nog grotere structuurwijziging
staan, zal het wederom het boerenleenbank
wezen zijn, dat hierbij een enorm belangrijke rol
zal hebben te vervullen. Dat zal het op andere
wijzen moeten doen, dan vóór de eeuwwisseling.
De omstandigheden zijn volkomen anders. Ik
denk hier aan de specialisatie en de toenemende
integratietendenzen van het bedrijfsleven op
diverse niveaus. Het boeren op contract neemt
steeds grotere vormen aan, waarmede wij in
landbouw en landbouwcoöperaties nog niet
goed weg weten, althans hierop het juiste ant
woord niet hebben gevonden. Overigens heeft
ook het boerenleenbankwezen hiermede de
nodige ervaring opgedaan.
Meer en meer zal er een nauwe samenwerking
tot stand moeten worden gebracht met de boek-
houdbureaus en de sociaal- en bedrijfsecono
mische voorlichtingsdiensten. Dat de boeren
leenbank hiervoor open oog heeft, getuigt de
aanstelling van kredietadviseurs. Toch moet er
op dit terrein nog veel meer gebeuren. Met
name de bestuurderen zullen zodanig jong en
modern moeten zijn, dat zij bij beoordeling van
kredieten geen ouderwetse normen aanleggen.
De ondernemerscapaciteiten moeten voldoende
op waarde worden geschat.
Het valt mij op, dat op een dorp de boeren
leenbank vaak een wat aparte positie inneemt
tussen de landbouwcoöperaties. Men moet hier
naar mijn mening van af. Ik zou het daarom toe
juichen wanneer de bestuurderen van allerhand
plaatselijke coöperaties eens regelmatig samen
kwamen om zich beter te oriënteren omtrent de
problemen ter plaatse. Dit zou voor alle par
tijen nuttig zijn. Dat aankoopcoöperaties vaak
bankje spelen is pertinent fout. De functie van
kredietverstrekker behoort bij de bank thuis en
niet bij de landbouwvereniging. Ik meen dat door
een regelmatig contact, waarbij men elkaar echt
geen zakengeheimen behoeft te verklappen
als die er zijn veel gewonnen kan worden.
Zou de boerenleenbank hierbij niet als initiatief
nemer kunnen optreden?
323