Dat betekent dat men binnen de coöperatieve
organisaties, ten aanzien van de verdeling van
kosten en opbrengsten, uit dient te gaan van de
voorwaarden, welke aan het marktmechanisme
der volledige concurrentie ten grondslag liggen.
Dat houdt in dat kwantiteit en kwaliteit van de
gedane transacties met de coöperatie de maat
staven vormen voor de kosten én de opbrengst
verdeling. Hier nu ligt voor de boerenleenbank
het grote probleem, dat ze op te lossen heeft,
namelijk dat ze enerzijds een inkoopcoöperatie
is, anderzijds een afzetcoöperatie. Met gelijke
problemen worden andere landbouwcoöperaties
geconfronteerd, namelijk wanneer ze gesteld
worden voor de omzetting van b.v. gebruiksvee
van boer tot boer, of voor de verhandeling van
granen of ruwvoeders tussen de leden onder
ling.
Bijzondere problemen: concentratie
De economische ontwikkelingen gaan onge
kend snel en ons coöperatiewezen dient zich
aan te passen aan deze evolutie, wil ze haar
nuttige economische functie blijven vervullen.
Met name de ontwikkeling van de techniek
dwingt ons tot veranderingen, die vaak sneller
gaan dan de mentale instelling van grote groe
pen van de bevolking kunnen verwerken. We
worden tegenwoordig in ons coöperatiewezen
geconfronteerd met problemen, die meer dan
vroeger in het economische vlak liggen. We
denken hier aan het probleem van de concen
tratie, de prijsdifferentiatie, de zogenaamde
verticale integratie, enz. En hiermede hangen
weer andere problemen samen als het vergader-
bezoek, het stemrecht, de bestuursvorm, enz.
Enkele van deze problemen zou ik kort met u
willen behandelen.
Allereerst het probleem van de concentratie.
Onder concentratie wil ik meer verstaan dan
uitsluitend het samenvoegen van bestaande
banken. Dit laatste heeft een nogal nare klank.
Het betekent namelijk dat één of meer banken
worden opgeheven. Ik wil het probleem der
concentratie bepaald ruimer zien en het uit
strekken tot alles wat op één of andere wijze met
samenwerking tussen banken te maken heeft.
Om het probleem duidelijker te stellen, wil ik
allereerst een onderscheid maken tussen pri
maire en secundaire coöperaties. Onder primaire
coöperaties versta ik dan: coöperaties met
individuele boeren en tuinders als leden en
onder secundaire coöperaties: coöperaties met
coöperaties als leden, dus de centrale coöpe
raties.
Bij de primaire coöperaties is het wel duidelijk
dat er functies op het boerenbedrijf overblijven,
welke beter en efficiënter op dat bedrijf zelve
kunnen worden uitgevoerd. Bezien we echter de
secundaire coöperaties in verhouding tot de
primaire, dan is er naar mijn mening van een
duidelijke en blijvende functiescheiding geen
sprake. Wat is namelijk het geval? In beginsel
dienen beide soorten coöperaties de belangen
van dezelfde boeren en tuinders, zij het op ver
schillend niveau. Dat betekent dat de werk
zaamheden of de functies van beide soorten
coöperaties in beginsel dezelfde zijn. En duide
lijke afscheiding van taken is derhalve alleen in
de concrete werkelijkheid van het moment te
geven, echter niet in de theorie. Welke functies
beter en efficiënter door een topcoöperatie dan
wel door een plaatselijke coöperatie kunnen
worden uitgevoerd, kan alleen in de werkelijk
heid worden bepaald en is dus een probleem
dat variëren kan, een probleem van efficiëncy.
Dat betekent theoretisch, dat de verhouding
van plaatselijke tot centrale coöperatie een wis
selende is, welke samenhangt met de stand van
de techniek, de communicatiemiddelen, enz. Met
andere woorden, de verhouding van plaatselijke
tot centrale coöperatie is geen blijvende vorm
van coöperatie. Wat betekent dit nu voor de
praktijk van het boerenleenbankwezen?
De moderne tijd eist van de boerenleenbank,
dat ze meegroeit met de ontwikkeling ten platte-
lande. Ze eist dat de leden de service wordt
verleend die zij nodig hebben. Ze eist dat binnen
de gemeenschap de bank iets aantrekkelijks is,
waar ook de spaarder gemakkelijk binnen stapt.
De ene hand moet nu eenmaal de andere was
sen. Men moet redelijke openingsuren hebben,
die aangepast zijn aan de behoeften der bevol
king. Men moet deskundigen in dienst hebben,
die voldoende voorlichting moeten kunnen geven
op allerlei gebied, zowel op het terrein van de
321