tioneel tarief, nadat er 7.500,of een even
redig deel daarvan op in mindering is gebracht.
Er is hier dus sprake van een faciliteit, van een
tegemoetkoming door de fiscus en niet van,
zoals wel eens gedacht wordt, een uitbreiding
van het winstbegrip met zogenaamde liquidatie
winst. Wèl een uitbreiding is in voorkomende
gevallen het belasten van de zogenaamde
sterftewinst. Krachtens de desbetreffende wette
lijke bepalingen wordt namelijk 20% belasting
geheven van de reserve van een bedrijf als dat
niet bij leven van de ondernemer wordt overge
dragen of geliquideerd, maar ten gevolge van
diens overlijden overgaat op zijn erfgenamen.
Ook in dat geval is echter 7.500,vrijgesteld.
Vermelding verdient bovendien nog, dat de
waardeveranderingen van landbouwgronden niet
tot de winst behoren, voor zover zij voort
vloeien uit monetaire, conjuncturele of structu
rele factoren, evenmin als de winst uit bosbedrijf
(in ruime zin op te vatten). Belastingheffing over
deze winsten blijft achterwege ook als zij deel
uitmaken van de overdrachts-, liquidatie- of
sterftewinst.
Loon of andere opbrengst van arbeid
Voor het antwoord op de vraag of hetgeen
door een inwonende, in het bedrijf van zijn vader
werkende zoon, van deze wordt ontvangen in
de vorm van kost en inwoning, kleding en geld,
tot de bedrijfskosten behoort, is niet beslissend
of de vader deze verstrekkingen aan de zoon
verschuldigd is krachtens een arbeidsovereen
komst, doch is alleen van belang of en in hoe
verre de verstrekkingen worden gedaan terzake
van door de zoon verrichte arbeid. Elke terzake
van in het bedrijf verrichte arbeid gegeven ver
goeding, vormt namelijk enerzijds bedrijfskosten
doch zij behoort anderzijds tot het belastbare
inkomen van degene die haar ontvangt, hetzij
als zuivere opbrengst van dienstbetrekking,
hetzij als andere opbrengst van arbeid. Toch is
een onderscheiding tussen de laatste twee niet
zonder belang, voor de vader niet, omdat, als
het bestaan van een dienstbetrekking moet wor
den aangenomen, op hem de verplichting rust
tot inhouding en afdracht van loonbelasting,
premie A.O.W., A.W.W. en A.K.W., voor de zoon
niet, omdat door hem bij het ontbreken van een
dienstbetrekking een aangiftebiljet voor de in
komstenbelasting zal moeten worden aange
vraagd, wat tot gevolg heeft dat hij ook belasting
zal moeten betalen over zijn eventuele andere
inkomsten (rente), ook als deze minder zijn dan
200,Tegenover dit nadeel staat dan weer
het voordeel, dat bij kleine zelfstandigen met
geringe inkomens, de premies A.O.W., A.W.W.
en A.K.W. slechts gedeeltelijk of in het geheel
niet worden ingevorderd.
De vraag of een dienstbetrekking (gezags
verhouding) bestaat, moet worden beoordeeld
aan de hand van de feiten.
In de gevallen, waarin de kinderen ook na hun
meerderjarigheid in gezinsverband met hun
ouders blijven leven en tezamen met hun vader
in diens bedrijf werken, pleegt te worden aan
genomen, dat de samenwerking niet geschiedt
krachtens een arbeidsovereenkomst doch wor
telt in de familieverhouding, als de beloning
slechts bestaat uit kost, inwoning, kleding en
zakgeld en vaak nog een som in geld, die jaar
lijks kan wisselen. Als de zoon echter blijk geeft
zich aan de samenwerking in familieverband te
willen onttrekken door bijv. een zelfstandige
positie te gaan innemen of bepaalde looneisen
of andere arbeidsvoorwaarden te stellen of door
in het huwelijk te treden en tevens de ouderlijke
woning te verlaten, zal het bestaan van een
dienstbetrekking echter wel moeten worden
aangenomen.
Indien de zoon krachtens (arbeidsovereen
komst met de vader aanspraak heeft op een
toekomstige beloning, uit te betalen, hetzij bij de
overneming van het bedrijf bij leven, hetzij na
het overlijden van de vader, dan is deze be
loning niet eerst belastbaar bij uitkering ervan,
doch reeds in het jaar waarin de aanspraak
ontstaat. Heeft de zoon daarentegen geen recht
op toekomstig loon doch zou de vader hem,
bijv. ter gelegenheid van de bedrijfsoverneming
vanwege het feit dat hij aanvankelijk voor
slechts een geringe vergoeding gewerkt heeft,
een aanvullende beloning toekennen, dan vormt
deze beloning voor de zoon eerst inkomen in
het jaar waarin hij haar ontvangt of waarin zij
wordt verrekend. Voor de vader behoort ze in
288