grotere eenheden. Volgens gegevens van het L.E.I. zijn bij 200 kippen per hen per jaar 2,8 uren nodig, bij 500 kippen 2 uren, bij 1.000 kippen is de arbeidsbehoefte gedaald tot 1,4 en bij 4.000 tot 0,8 uren per hen. Voorts verkrijgt men ook bezuiniging op de voederkosten. Grotere een heden geven bovendien voordelen bij de afzet: verzamel- en transportkosten zijn lager, men kan meermalen per week afleveren, uitbetaling naar kwaliteit wordt mogelijk. Aangezien echter al te grote gespecialiseerde bedrijven sterk risicodragend zijn en hoge investeringen vragen, zijn deskundigen van mening dat er zeker gunstige kansen zijn voor bedrijven met 1.000 a 2.000 dieren. Wanneer de totale produktie, in verband met afzetmogelijk heden, niet kan worden uitgebreid, dan betekent dit dat de 25 a 30 miljoen legkippen worden ge houden op p.m. 20.000 bedrijven. Een dergelijke structuurwijziging betekent tevens dat ongeveer 100.000 bedrijven de kippenhouderij als bedrijfs tak zouden moeten afstoten. Concentratie in de varkenshouderij Ook in de varkenshouderij zal zich het houden van grotere aantallen dieren per bedrijf in de toekomst verder voortzetten. Dit is een van de conclusies van de Studiegroep Varkenshouderij, die in opdracht van de Commissie Nieuwe Bedrijfssystemen onlangs een rapport heeft samengesteld. Deze concentratie is reeds gaande. Bij een uitbreiding van de varkensstapel tussen 1950 en 1960 met bijna 60% is het aantal bedrijven met varkens in die periode gedaald met 55 Het aantal varkens dat gemiddeld per bedrijf werd gehouden steeg daardoor van 7 tot 20 stuks. Tevens valt een duidelijke verschuiving van de varkensstapel te constateren naar de provincies Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Lim burg. In Groningen, Friesland en Zeeland is het aantal varkens zelfs gedaald. Door betere huisvesting en modernere voe dermethoden is reeds een belangrijke arbeids besparing verkregen, welke nog verder kan dalen bij uitbreiding van het aantal dieren per bedrijf. Bij vergroting van de varkensstapel van 10 a 20 tot 150 a 200 dieren daalt de arbeidstijd per afgeleverd mestvarken van 90 kg van 5 a 6 uur tot circa V/2 uur. Bij het houden van varkens in grotere eenheden neemt echter het ziekterisico toe; men moet daarom extra op zijn hoede zijn om besmetting van buitenaf te voorkomen. De directe schade als gevolg van sterfte in de varkenshouderij wordt door de studiegroep reeds geschat op 60 miljoen gulden per jaar. Zolang het niet mogelijk is om besmettelijke ziekten doeltreffend te bestrijden zal deze fac tor een natuurlijke rem blijven vormen op een concentratie in zeer grote eenheden. Melkveehouderij Inmiddels schijnt de rundvleesprijs, eindelijk, wat aan te zullen trekken. Als de weide straks weer in produktie is, hebben de melkveehouders voorlopig echter weinig aan een dergelijke ver betering van de vleesprijs. De situatie in de melkveehouderij blijft dan ook, na de lange en dure winter, uiterst slecht. Er valt een groeiende ontevredenheid te constateren. Het beroep van het Landbouwschap op de minister om de melkprijs op korte termijn met een halve cent te verhogen, werd afgewezen. De minister kon, volgens een persbericht van het Landbouwschap,een verhoging van de industrie- melktoeslag niet aanvaarden als een koudetoe- slag of prijscompensatie. Bovendien meende de minister, dat er tegenover de nadelen als gevolg van de weersomstandigheden, ook voordelen zijn. De zuivelwaarde van de industriemelk is, vooral als gevolg van de betere boterpositie, thans hoger dan vorig jaar. In het oude systeem van het garantiebeleid zou dit voordeel voor namelijk ten goede zijn gekomen van de schat kist. In het nieuwe stelsel van een richtprijs valt dit toe aan de melkveehouders, daar de toe slag op 6,30 gefixeerd is. Daartegenover stelde het Landbouwschap nog altijd volgens genoemd persbericht dat vele melkvee houderijbedrijven momenteel in ernstige moei lijkheden verkeren als gevolg van de uitzonder lijke weersomstandigheden in 1962 en begin 1963, met hoge veevoederkosten en lage vee- prijzen. Hoewel dergelijke bedrijfsrisico's eigen lijk door de landbouwers zelf gedragen moeten worden, biedt het prijsbeleid hiertoe, volgens het Landbouwschap, onvoldoende ruimte. De minister heeft overigens wel zijn eerder gedane toezegging gestand gedaan om een ver hoging van de industriemelkprijstoeslag alsnog te overwegen indien over enkele maanden inderdaad zou blijken, dat bij de vaststelling van deze toeslag van onjuiste veronderstellingen is uitgegaan. 159

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1963 | | pagina 9