Een arrest van de Hoge Raad over het bestuur van goederen in een huwelijksgemeenschap Vóór 1957 gold in ons recht de regel, dat alle goederen, die deel uitmaakten van de huwelijks gemeenschap, onder het bestuur van de man vielen, ongeacht of zij van zijn zijde dan wel van de zijde van de vrouw in de huwelijksge meenschap waren gevallen. Wanneer b.v. de vrouw tijdens het huwelijk een erfenis kreeg, was de man gerechtigd om over de goederen, die tot deze erfenis behoorden, te beschikken; de vrouw zelf kon dat niet. Het was met name deze regel die voor velen aanleidingwas om vóór het huwelijk huwelijksvoorwaarden te sluiten. Daarbij kon worden overeengekomen, dat de goederen welke de vrouw bij het aangaan van het huwelijk bezat of nadien zou verkrijgen buiten de huwelijksgemeenschap zouden vallen; en tevens kon de bepaling worden gemaakt, dat de vrouw haar eigen goederen zou kunnen besturen. In 1957 is de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw opgeheven, en bij die gelegen heid zijn grondige wijzigingen aangebracht in ons huwelijksgoederenrecht. De belangrijkste wijzi gingen hadden betrekking op het bestuur van de gemeenschapsgoederen. Terwijl het Burgerlijk Wetboek vroeger bepaalde, dat alleen de man de goederen van de gemeenschap beheert en deze kan verkopen, vervreemden en bezwaren, wordt thans in het Burgerlijk Wetboek bepaald: De goederen der gemeenschap staan onder het bestuur van de echtgenoot, van wiens zijde zij in de gemeenschap zijn gevallen, tenzij de echt genoten anders overeenkomen of de rechter anders heeft bepaald. Indien de echtgenoten geen huwelijksvoor waarden hebben gemaakt, maken alle hun toe behorende goederen deel uit van de huwelijks gemeenschap. Deze vallen echter, zoals uit het voorafgaande gebleken is, niet alle onder het bestuur van de man. Slechts die goederen, welke van de zijde van de man in de huwelijksgemeen schap zijn gevallen, vallen onder het bestuur van de man; de goederen welke van de zijde van de vrouw in de huwelijksgemeenschap zijn gevallen, staan onder het bestuur van de vrouw. Diegene van de echtgenoten, die het bestuur over een bepaald gemeenschapsgoed heeft, heeft het recht, om rechtshandelingen die op dat goed betrekking hebben, te verrichten; zowel beschikkingsdaden (b.v. verkoop, bezwaring met hypotheek of inpandgeving) als beheersdaden (zoals verhuren of verpachten). De kwestie, aan wie het bestuur van een ge meenschapsgoed toekomt, is derhalve ook voor de boerenleenbank van belang, indien deze hypotheek op een onroerend goed verstrekt, dat deel uitmaakt van een huwelijksgemeenschap. Nu bestaat voor goederen, die na 1 januari 1957 datum van inwerkingtreding van deze wet door de echtgenoten of een van hen zijn verkregen, een eenvoudige regel om uit te maken, van wiens zijde het goed in de gemeen schap is gevallen. Men kan namelijk de hande lingen, waarbij een onroerend goed verkregen wordt, verdelen in twee rubrieken: verkrijgingen onder bezwarende titel, d.w.z. door het ver richten van een tegenprestatie, zoals geschiedt bij aankoop van een goed, en verkrijgingen om niet, zoals b.v. krachtens erfrecht. Om met dit laatste te beginnen: het is voor de notaris een voudig na te gaan wie van de echtgenoten een onroerend goed heeft geërfd. Wordt het goed verkregen krachtens testament, dan blijkt zulks uit de inhoud van het testament; wordt daaren tegen een onroerend goed verkregen krachtens erfrecht bij versterf, dan is degene van de echt genoten, die de erfgenaam bij versterf was, tevens ook degene, van wiens zijde het on roerend goed in de gemeenschap is gevallen. Moeilijker is de zaak bij verkrijging onder be zwarende titel zoals koop. Denkbaar is b.v., dat de man een onroerend goed koopt, terwijl de koopprijs afkomstig is uit vermogensbestand delen, die van de zijde van de vrouw in de ge meenschap zijn gevallen. Krachtens de toelich ting, die indertijd bij de totstandkoming van de wet is gegeven, moet men hier uitsluitend letten op de inhoud van de titel van verkrijging, en dus niet op de herkomst van de gelden, waaruit de koopprijs werd bestreden. Indien de man blijkens de akte waarbij het goed werd aange kocht, als koper is opgetreden, geldt hij als bestuursgerechtigd, ook al kwam het geld van de zijde van de vrouw. Het was onzeker of men deze zelfde regels 175

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1963 | | pagina 25