Bedrijfsopvolging in de land- en tuinbouw 3. Opstal en erfpacht In het vorige artikel in deze serie (Raiffeisen- Bode februari 1963, blz. 66) werden twee moge lijkheden besproken om de beschikking over een landbouwbedrijf te verkrijgen, nl. het ver werven in eigendom en het pachten. Als bezwaar tegen eerstgenoemde methode werd aangegeven de grote vermogensbehoefte van een eige- naarsbedrijf vooral voor beginnende jonge boeren een factor van betekenis maar aan de in dit opzicht gunstiger pachtverhouding bleken weer andere nadelen te kleven; in economisch opzicht is het voor een pachter weinig aantrek kelijk tot investeringen in gebouwen op de door hem gepachte grond over te gaan, terwijl hij niet bij machte is veel zekerheid te bieden voor door hem op te nemen leningen. De thans te bespreken rechtsfiguren: opstal en erfpacht, staan in zekere zin tussen eigendom en pacht in. Met eigendom hebben opstal en erfpacht gemeen, dat het vrij overdraagbare rechten zijn; rechten die door de opstalhouder respectievelijk de erfpachter kunnen worden ver vreemd en die genoemde personen aan de kredietverlenende bank in onderpand kunnen aanbieden door ze met hypotheek te bezwaren. Anderzijds zijn opstal en erfpacht beperkte ge bruiksrechten t.o.v. de grond, met meestal een bepaalde duur. Het erfpachtrecht Het erfpachtrecht is het recht om het vol genot te hebben van het onroerend goed van een ander tegen betaling van een zekere vergoeding aan de eigenaar: de canon. Een van de ver schilpunten met pacht is, dat erfpacht bij nota riële akte moet worden gevestigd, terwijl pacht ook door middel van een onderhandse akte tot stand kan komen. Overigens kan men aan het erfpachtrecht een zelfde soort inhoud geven als aan een pacht- recht. De wet laat partijen nl. geheel vrij om hun erfpachtverhouding te regelen zoals zij wensen. Zo kan men in de erfpachtbepalingen een voor keursrecht voor de erfpachter bij koop op nemen, alsmede de mogelijkheid van verlenging van het recht na verloop van de overeenge komen termijn. Om die reden zou erfpacht een aantrekkelijke constructie kunnen zijn om bedrijfsovername te bewerkstelligen. Gesteld b.v. dat een vader het boerenbedrijf over wil doen aan zijn zoon, maar om bepaalde redenen nog niet geheel wil terug treden en daarom niet voelt voor overdracht in eigendom aan de zoon. In zo'n geval zou een uitgifte in erfpacht aan de zoon kunnen dienen. Het erfpachtrecht kan dan voor een bepaalde tijd worden gevestigd. In die tijd kan de zoon het bedrijf uitoefenen en de noodzakelijke inves teringen verrichten. Hij kan voor die investerin gen leningen aangaan en terzake van die leningen aan de bank een behoorlijk onderpand verschaffen: hypotheek op het erfpachtrecht. Was hij slechts pachter geweest, dan had hij voor de zekerheidstelling in ieder geval de medewerking van zijn vader nodig gehad, hetzij in de vorm, dat de vader als derde-hypotheek- gever zou optreden, hetzij in de vorm, dat de vader een z.g. aanvullende verklaring op het pachtcontract zou tekenen en daardoor aan de zoon een afbraakrecht zou geven, dat deze (de zoon) dan weer tot zekerheid aan de bank zou kunnen cederen (zie het vorige artikel uit deze serie). Omdat een afbraakrecht maar een be trekkelijke zekerheid biedt, wordt door de ban ken op dat onderpand in de regel veel minder geld verstrekt dan tegen hypotheekstelling. Wij willen er bovendien nog eens op wijzen, dat een afbraakrecht slechts zin heeft voor zover de des- treffende opstallen afbraakwaarde hebben. Wil een erfpachtrecht voor een bank aan vaardbaar zijn als object van hypotheek, dan zal het aan verschillende eisen moeten voldoen. Zo zal het recht van niet te korte duur moeten zijn; het moet immers verkoopbaar zijn, voor het ge val de bank tot uitwinning zou moeten overgaan, en een erfpachtrecht, dat nog maar enkele jaren zal bestaan, zal niet veel kooplust opwekken. Verder zullen de erfpachtvoorwaarden niet te ver gaande beperkingen in het gebruik van de grond moeten bevatten, zal de canon niet te hoog moeten zijn, zal liefst moeten zijn voorzien in een recht op vergoeding voor de erfpachter terzake van door hem gestichte gebouwen bij beëindiging van het recht en zal de positie van de hypotheekhouders bevredigend moeten zijn geregeld. 100

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1963 | | pagina 22