en paard
Deze maal doen we het anders dan anders. Onze „eigen kring" heeft helaas verstek laten gaan,
waaraan de gebruikelijke januaridrukte op onze banken wel niet geheel onschuldig zal zijn. Wij
willen echter niet graag met lege handen komen en hebben daarom uit „De Boerderij" d.d. 23
januari 1963 een ingezonden stuk opgenomen met het daarbij behorende naschrift van de redactie
van „De Boerderij".
Het bedoelde stuk is geschreven naar aanleiding van een artikel, dat in „Man en Paard" is ver
schenen en alleen al om deze reden lijkt ons de overname in onze rubriek op zijn plaats. Man
én paard komen duidelijk aan hun trekken.
Ingezonden stuk uit „De Boerderij"
d.d. 23 januari 1963
Landbouwkrediet
Onze Groninger abonnee D.H.W. schreef ons:
„De Boerderij" was, voor zover mij bekend, het enige
landbouwblad dat (in het nummer van 6-10-'61) aandacht
heeft besteed aan een betoog in „de Raiffeisen-Bode
waarin een bestuurslid van de boerenleenbank in de
Noordoostpolder o.m. tot de conclusie kwam:
1. dat men de boer geen dienst zou bewijzen door de
kredietmogelijkheden nog veel verder uit te breiden;
2. dat kredietverruiming alleen zin heeft als rente en
aflossing uit de bedrijfsinkomsten betaald kunnen
worden;
3. dat wanneer wij de huidige prijzen-, lonen-, en fis
cale politiek combineren met de toekomstverwach
tingen van de benodigde kapitalen in de land- en
tuinbouw, het resultaat enkel kan zijn, dat de Neder
landse landbouw binnen één generatie aan de grond
zal zitten.
Zoals gezegd werden deze conclusies ruim één jaar
geleden gepubliceerd; dat de juistheid ervan zo snel
door de feiten zou worden bevestigd getuige het
drama van de gemengde bedrijven op de zandgronden
konden alleen zij, die de werkelijkheid onder ogen
durfden te zien, bevroeden.
Volgens uw blad was het bestuur van de Coöpera
tieve Centrale Raiffeisen-Bank het geheel eens met
bovengenoemd bestuurslid; actie voeren voor een beter'
landbouwbeleid zou evenwel niet de taak van de cen
trale bank zijn; zulks zou meer op de weg van de land
bouworganisaties en het Landbouwschap liggen.
Tegen dit standpunt kan het volgende worden inge
bracht. Een kredietgever mag alleen krediet verstrekken,
indien hij redelijkerwijs mag aannemen, dat de krediet
nemer aan zijn verplichtingen, o.a. tot rentebetaling en
aflossing zal kunnen voldoen. Staat bij voorbaat vast
dat zulks niet mogelijk is, dan is kredietverlening zonder
meer immoreel.
Wanneer men boer wil worden, nu of in de toekomst,
dan zal men zich goed moeten realiseren, dat het
grootste deel van het kapitaal zal moeten worden ge
leend. Een overwegend deel van dat geleende kapitaal
is „permanent", d.w.z. hierop is geen fiscale of be
drijfseconomische afschrijving mogelijk; hieronder val
len de koopsommen van land en het grootste deel van
de levende have, zoals rundvee.
Waar geen afschrijving mogelijk is, kan aflossing van
schulden, aangegaan voor die aankoop, alleen dan ge
schieden als het netto bedrijfsoverschot, onder aftrek
van de kosten der huishouding e.d. daartoe toereikend
is. Vele jonge boeren zullen er daarom goed aan doen
zolang de huidige regeringspolitiek gecontinueerd
wordt zich er op voor te bereiden, dat financiering
van een „eigen bedrijf" praktisch onmogelijk is: „het
boerenland geraakt onherroepelijk uit boerenhand en
wordt beleggingsobject voor de diverse personen en
lichamen, voor wie geldelijk rendement bijzaak is.
Doch ook voor de pachtboeren lijkt de toekomst niet
rooskleurig. Voor de aflossing op gelden geleend voor
de aanschaffing van de levende inventaris, geldt het
zelfde als voor de „eigen boer"; maar ook voor de
„dode inventaris" ligt de zaak „praktisch" weinig anders;
wel is de afschrijving toegestaan, maar het hierdoor
„vrijkomende" geld zou ter zijde moeten worden ge
legd voor de aankoop van vervangingsgoederen voor
de versleten of verouderde werktuigen. Ook hierdoor
stuit aflossing derhalve op bijna onoverkomelijke moei
lijkheden.
De conclusie van bovenstaande is, dat jonge boeren
voor onoverkomelijke moeilijkheden komen te staan
wanneer naast rente ook nog aflossing wordt geëist.
Nu is het mogelijk, dat de statuten van de Coöp.
Centrale Raiffeisen-Bank een rechtstreeks contact met
de regering in de weg staan. Niets verbiedt evenwel
de bank zich in een gedocumenteerd schrijven tot het
Landbouwschap en de drie CLO's te wenden, met de
mededeling dat een kredietverruiming, gezien de huidige
situatie, moreel niet verantwoord is. Dit zou dan tevens
een mooi voorbeeld zijn van „horizontale" samenwerking
in de praktijk.
De Centrale Bank is toch een invloedrijk lichaam, en
bovendien het overkoepelend orgaan van honderden
„boerenleenbanken" I I
Het Landbouwschap en de drie CLO's zouden, gerug-
gesteund door een dergelijk schrijven, met des te meer
kracht bij de regering op de onhoudbaarheid van de
huidige toestand kunnen wijzen.
Kredietverruiming zonder meer geeft geen uitkomst,
doch slechts uitstel van executie.
71