rijke middelen van de geldmarkt naar de schat
kist terugvloeien (zoals ook ditmaal in het begin
van de nieuwe maand blijkens de bankstaat van
4 februari kennelijk ook weer het geval is
geweest).
Plaatsing schatkistpapier
Een andere factor is, dat bij de huidige ver
houdingen op de geldmarkt envooral bij het lage
niveau van de rente, die op schatkistpapier door
het bankwezen kan worden verkregen, van
laatstbedoelde zijde niet veel animo bestaat, om
grote posten kort lopend schatkistpapier van de
Agent van het ministerie van Financiën af te
nemen. Dat is ten minste overduidelijk gebleken
bij de gehouden tender, waarvoor de inschrij
vingen precies ook op 25 januari, de dag van
de grote belastingaderlating, plaats vonden. In
totaal was het resultaat immers, dat slechts voor
98,1 miljoen werd geplaatst, nl. f 4 miljoen
driemaandspapier, 42 miljoen achtmaands
papier en f 52,1 miljoen jaarspapier tegen dis
conto's van resp. 15/8 en 2
In overeenstemming met het beleid, dat het
vorige jaar voor het eerst door de schatkist is
gevoerd tot een zodanige binding van liquidi
teiten, dat de belastingbetalingen in het najaar
met alsdan aflopend schatkistpapier kunnen ge
schieden, dat spanningen op de geldmarkt
alsdan achterwege blijven en ook het bankwezen
haar eigen financieringsbeleid beter daarop kan
afstemmen, zet de schatkist ook nu weer de
afgifte van promessen over de toonbank voort
tegen het bij de tender tot stand gekomen tarief
van 17/8 Daarenboven is de afgifte van drie-
en vijfjarige biljetten met een rentevoet van resp.
2% en 3% hervat.
Ruimte voor staatslening
Wij wezen er hierboven in feite reeds op, dat
met de uitgifte van een nieuwe staatslening in
een behoefte van de beleggers wordt voorzien.
De kapitaalbehoeften van het Rijk zijn de laatste
jaren gering geweest en ook de lagere overheid
heeft via de Bank voor Nederlandsche Gemeen
ten in 1962 slechts enkele honderden miljoenen
guldens aan de kapitaalmarkt onttrokken. Een
aanwijzing daarvoor kan men putten uit de door
de Bank voor Nederlandsche Gemeenten zelf
gepubliceerde gegevens. Daaruit blijkt, dat op
1 januari 1962 aan obligatieleningen van die in
stelling uitstond rond f 2981 miljoen en aan
onderhandse leningen 3406 miljoen, terwijl in
het laatste emissieprospectus bedragen worden
genoemd van resp. 3134 miljoen en 3571 mil
joen voor de stand per 1 okt. 1962. In de eerste
9 maanden van 1962 nam dus de totale lang
lopende leningschuld van de B.N.G. met slechts
318 miljoen toe, zodat voor het gehele jaar het
halve miljard wel nauwelijks overschreden zal
zijn. En van de zijde van het bedrijfsleven is
zoals men weet de emissie-activiteit in de risico
mijdende sector van de kapitaalmarkt eveneens
gering geweest. Wel onttrekken zich de lening
transacties, die ondershands worden afgesloten,
aan de waarneming op korte termijn, maar groot
is de leningbehoefte zeker niet geweest. En voor
het lopende jaar is ook daarin geen verbetering
te wachten, nu het onzekere conjunctuurverloop
eerder tot een grotere terughoudendheid ten
aanzien van nieuwe industriële investeringen
leidt.
Voordelige B.N.G.-lening
Intussen heeft de Bank voor Nederlandsche
Gemeenten haar eerste publieke emissie
operatie van het nieuwe jaar achter de rug. De
inschrijving op de 41/2 30-jarige obligatie
lening ad f 100 miljoen, uitgegeven a pari, die
op 16 januari openstond, is een groot succes
geworden, groter dan normaal, omdat de dis
contoverlaging toen juist had plaatsgevonden en
het toch reeds aantrekkelijke rendement van
41/2 door die verlaging van de officiële rente
voet extra aantrekkelijk werd. Men had de
leningvoorwaarden kunnen wijzigen na de dis
contoverlaging, maar heeft daarvan afgezien,
wellicht om technische, maar evenzeer om
psychologische redenen. Gesteld namelijk dat
bij een eventuele verzwaring van de leningvoor
waarden de inschrijving minder vlot zou zijn
verlopen, dan had zulks ongewenste repercus
sies op de leningmarkt en mogelijk ook voor de
nieuwe staatslening kunnen hebben, die men
toen op het ministerie van Financiën zeker reeds
op stapel had staan. In elk geval is nu de over-
tekening bijzonder groot geweest en de toe
wijzing aan inschrijvers dienovereenkomstig
gering.
61