Bedrijfsopvolging in de land- en tuinbouw 1. De zorg voor de voortzetting van het bedrijf Inleiding Zoals in de Raiffeisen-Bode van december 1962 reeds werd aangekondigd, ligt het in de bedoeling in ons blad dit jaar bijzondere aan dacht te schenken aan de vragen, die er leven op het gebied van de bedrijfsopvolging. Voordat wij overgaan tot een gedetailleerde behandeling van de verschillende vraagpunten, willen wij een korte beschouwing wijden aan de positie van het agrarische bedrijf als kleinbedrijf en aan het belang van de voortzetting daarvan. Tegen de achtergrond van deze algemene be schouwing zullen de praktijkvragen dan nader kunnen worden uiteengezet. Van ouds overwegend kleinbedrijf Het agrarische bedrijf wordt sinds oude tijden hoofdzakelijk uitgeoefend in de vorm van het kleinbedrijf, met de persoon van de boer of de tuinder als het centrale middelpunt. De verschillende bedrijfs- en ondernemers functies zijn bij deze bedrijfsvorm samenge bundeld in de centrale hoofdpersoon. Moge lijkheden voor functieverdeling of arbeidsspe- cialisatie zijn praktisch niet aanwezig. De cen trale persoon, dat is de zelfstandige boer of tuinder, is belast met de zorg voor het beleid, de uitvoering, de financiering en draagt ook de risico's van de bedrijfsvoering. Vaak roept hij hierbij de hulp van anderen in, doch zonder de verantwoordelijkheid met anderen te delen. De bundeling van functies bij één persoon is van zeer grote betekenis voor het vraagstuk van de bedrijfsopvolging in de land- en tuin bouw. Vervanging ineens Indien geen bijzondere maatregelen worden getroffen om een vloeiende bedrijfsovergang te verkrijgen, komt het kleinbedrijf bij het naderen van het moment, waarop de centrale persoon zijn functies neerlegt, voor een kritiek punt te staan. De continuïteit van het bedrijf dreigt dan verbroken te worden, tenzij een geschikte op volger kan worden gevonden, die in staat is, de verschillende hoofdfuncties als geheel over te nemen. Dit betekent, dat de opvolger zal moeten be schikken over kwaliteiten van ondernemerschap en vakmanschap en over voldoende financiële draagkracht. Zwaardere eisen Er is een duidelijke ontwikkeling in de rich ting van het zwaarder worden van de eisen, waaraan de boer en tuinder moeten voldoen, om de bedrijfsfuncties in hun verschillende richtingen zo goed mogelijk uit te oefenen. Misschien zou deze ontwikkeling aangeduid kunnen worden met de woorden, dat het vak van boer en tuinder minder beroep" wordt, maar meer „bedrijf". De hulpmiddelen, waarmee het agrarische bedrijf wordt uitgeoefend, om een gunstige verhouding tussen kosten en opbreng sten te bereiken, nemen steeds toe. De ver mogensbehoefte stijgt daardoor. Voor een goed beheer over een boerderij of tuinderij is naast een gedegen agrarische vak kennis ook bekendheid vereist met de factoren, die de rentabiliteit van het bedrijf bepalen. Een goede boekhouding is daarbij onmisbaar. Verder past bij de moderne bedrijfsvoering een zekere kritische instelling aangaande de keuze van de produktierichting en de daarvoor te gebruiken produktiemiddelen. Dit vraagt kennis omtrent marktverhoudingen en afzetmogelijkheden met daarnaast een dui delijk inzicht in de resultaten van de eigen be drijfsvoering. Is de toekomst aan het grootbedrijf? De vraag kan worden gesteld of door de zwaardere eisen, die aan de tegenwoordige agrarische bedrijfsvoering gesteld worden, het kleinbedrijf met de individuele boer en tuinder als middelpunt, op de duur nog stand zal kun nen houden. Kleinbedrijf, niet in de zin van een gering aantal ha, maar als „eenmansonder- neming". Wij zijn van mening, dat de praktijk zal uit wijzen, of en in hoeverre en op welke wijze het kleinbedrijf in het agrarische leven zich zal handhaven. Er zijn momenteel duidelijk krachten werk zaam, die de grond waarop het kleinbedrijf is geplant, in beweging brengen. 28

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1963 | | pagina 30