Algemene premiespaarwet
Reeds in de Raiffeisen-Bode van mei en juli
1962 maakten wij in het kort melding van deze
voor de spaarbanken zo belangrijke wet.
Onder andere deden wij mededeling van de
behandeling in de Sociaal Economische Raad
van de adviesaanvraag door de regering met
betrekking tot deze wet.
Daar het voor de raad niet mogelijk was tot
een uitspraak te komen, zonder alle aspecten
van de premiespaarregeling in het oordeel te
betrekken, werd het ontwerp aan de commissie
van voorbereiding teruggegven.
In de Memorie van Antwoord op de begroting
1963 van Algemene Zaken (afdeling bezitsvor
ming) wordt op een desbetreffende vraag mede
gedeeld, dat de regering er de voorkeur aan
geeft gestalte te geven aan het in het be
gin van deze parlementaire periode geuite
voornemen om een algememne premiespaar
regeling in te voeren. Aan de suggesties en
overwegingen van de S.E.R., naar aanleiding
van de adviesaanvraag, heeft de regering ern
stig aandacht gewijd, maar haar is niet ge
bleken, dat er zwaarwegende redenen zouden
zijn om van het door haar opgestelde schema
af te wijken of niet op de ingeslagen weg voort
te gaan.
Inmiddels acht de regering het volgens de
Memorie van Antwoord niet uitgesloten, dat na
het gunstig onthaal, dat de hoofdlijnen van de
algemene premiespaarregelingen bij de behan
deling van de Bezitsvormingsnota in de Staten-
Generaal mochten hebben, in de Sociaal Eco
nomische Raad alsnog een meer positieve in
stelling zal blijken te bestaan.
En zo is kortelings het ontwerp van een
Algemene Premiespaarwet bij de Tweede Kamer
der Staten-Generaal ingediend.
Voornaamste punten
Voorhands willen wij volstaan met de voor
naamste punten van deze wet aan te stippen.
De regering acht het wenselijk om, ter bevor
dering van de bezitsvorming, in zo breed moge
lijke lagen der bevolking regelen te stellen be
treffende het verlenen van premie op het ver
richten van besparingen.
Aan de spaarregeling ingevolge de Algemene
Premiespaarwet kunnen deelnemen ingezetenen,
die de leeftijd van 25 jaar, doch nog niet die
van 60 jaar hebben bereikt.
Als besparingen kunnen worden aangemerkt:
a. Stortingen van gelden bij handelsbanken,
centrale kredietinstellingen, landbouwkre-
dietbanken, effecten-kredietinstellingen, al
gemene spaarbanken, de Rijkspostspaar
bank en gemeentelijke spaarbanken;
b. betalingen ten behoeve van de aankoop van
effecten bij een instelling, die daartoe is aan
gewezen;
c. betaling van premie, verschuldigd ingevolge
bepaalde levensverzekeringen.
d. Aflossing van een hypotheek op eigen on
roerend goed.
De deelnemer ontvangt een premie van 20%
over een maximaal bespaard bedrag van
250,—.
Voorwaarden zijn voorts dat de besparingen
vier kalenderjaren onbezwaard zijn aangehou
den en dat het inkomen van de deelnemer in
het kalenderjaar, voorafgaande aan dat, waarin
de besparingen zijn verricht, niet meer dan
f 12.000,heeft bedragen.
Hierbij wordt voor de gehuwde vrouw het in
komen van haar echtgenoot in aanmerking ge
nomen. Bij tussentijds overlijden van de deel
nemer wordt geacht, dat de spaartermijn is
vervuld. De in dat geval ter verkrijging van de
spaarpremies en spaarbedragen benodigde uit
treksels uit openbare registers en door de kan
tonrechter speciaal af te geven verklaringen van
erfrecht worden kosteloos verstrekt.
Uitbetaling
De spaarpremie wordt op schriftelijk verzoek
van de deelnemer uitbetaald door de instelling,
waarbij de besparing is verricht of door welke
de besparing is geregistreerd.
De desbetreffende instelling declareert de uit
betaalde premie bij het Rijk, op overeenkom
stige wijze als bij de Jeugdspaarwet geschiedt.
Ten onrechte uitbetaalde spaarpremies (b.v.
indien bij de controle door het Rijk na decla
ratie van de premie blijkt, dat het inkomen van
de deelnemer hoger ligt dan 12.000,of bij
diverse instellingen in totaal over een hoger
bedrag dan 250,premie is ontvangen) wor-
20