Van groot belang is het verzekerings
systeem, dat voor de verzekering van de
bank geldt. Wij kunnen in de praktijk drie
systemen onderscheiden, die alle op zich zelf
genomen goed zijn, maar die verschillende
consequenties meebrengen.
1. Het systeem van de beursbrandpolissen
Dit wordt zo genoemd, omdat het in de
brandpolissen van de Amsterdamse en Rot
terdamse beurs voorkomt. Ook voor niet op
de beurs gesloten verzekeringen kan dit
systeem echter gevolgd worden.
De beurspolissen spreken over de,,waarde"
van het pand, daarbij in het midden latende,
welke waarde wordt bedoeld. Onafhankelijke
schatters taxeren de waarde die het pand
onmiddellijk vóór de brand en die welke het
onmiddellijk na de brand had. Op deze wijze
komt vast te staan, hoe groot de schade is en
of er van onderverzekering sprake is geweest
(indien de waarde vóór de brand hoger is
dan de verzekerde som).
In de praktijk gaat men tegenwoordig bij
het bepalen van de waarde uit van de her
bouwwaarde, eventueel verminderd met een
aftrek voor bestaande duidelijke gebreken
(b.v. slechte toestand van een dak, dat aan
vernieuwing toe is, zou reden kunnen zijn
voor een beperkte aftrek).
Een bank, die verzekerd is volgens het
systeem van de beursbrandpolissen doet er
dus goed aan de verzekerde som gelijk te
stellen aan de stichtingskosten (volle her
bouwwaarde). Het op het juiste peil houden
van de verzekerde som voor een goed onder
houden gebouw is dus eigenlijk de grootste
zorg voor de verzekerde en iedere marge
boven de stichtingskosten verhoogt zijn
veiligheid. Daar de premieën laag zijn, is het
aan te bevelen de verzekerde som iets hoger
dan de (volle) herbouwwaarde te kiezen.
Op deze wijze ontvangt men bij schade
steeds onmiddellijk het volle verzekerde be
drag, terwijl men volledig vrij blijft al of
niet te herbouwen.
2. Het systeem van de volle herbouwwaarde
Ook dit is een goed systeem. De verzekerde
ontvangt bij herbouw steeds de schadepen-
ningen, die nodig zijn om de nieuwbouw (op
dezelfde plaats en met gebruikmaking van
eventuele restanten) te financieren, alles
natuurlijk onder voorbehoud, dat hiertoe de
verzekerde som voldoende is.
Bij verzekeringen tegen „volle herbouw
waarde" behoudt de verzekerde de keuze
tussen herbouwen en niet-herbouwen. Er
staat echter een sanctie op de „niet-her-
bouw". Wanneer niet wordt herbouwd, zal
de verzekeraar in plaats van de „volle her
bouwwaarde" de „innerlijke waarde" van
het pand vergoeden. In het algemeen wordt
aangenomen, dat onder innerlijke waarde
moet worden volstaan de aankoopprijs van
een soortgelijk pand onder aftrek van de fac
toren stand, grond en fundamenten. Het is
duidelijk, dat de innerlijke waarde in vele
gevallen aanzienlijk minder is dan de volle
herbouwwaarde. In onze tijd is het niet
moeilijk voorbeelden te vinden, waaruit
blijkt, dat de innerlijke waarde maar 50
of 40 bedraagt van de volle herbouwsom.
In dit verband worde gewezen op het ver
schil tussen de termen „herbouwwaarde" en
„volle herbouwwaarde". In verband met
artikel 289 Wetboek van Koophandel wordt
onder „herbouwwaarde" verstaan: drievierde
van de kosten van wederopbouw, terwijl men
onder „volle herbouwwaarde" vier vierde
dier kosten verstaat. Het veel toegepaste
systeem van verzekeren op volle herbouw
waarde is eigenlijk in strijd met de wettelijke
bepalingen, maar de behoefte van de prak
tijk is hier sterker gebleken dan de letter van
de wet. Men zie er dus op toe, dat in de polis
de term „volle herbouwwaarde" wordt ge
bruikt.
Een verzekering op conditie van „volle
herbouwwaarde" is natuurlijk alleen dan
aantrekkelijk, indien met zekerheid kan en
mag worden verwacht, dat de herbouw op
dezelfde plaats en in (ongeveer) dezelfde
omvang zal worden uitgevoerd. Voor vele
480