De landbouw in de Gemeenschappelijke Europese Markt (Euromarkt) Werkgelegenheid en produktie Het aandeel van de landbouw in de totale produktie van de Euromarkt bedraagt onge veer 13 waarbij het sterk gedaalde aantal arbeidskrachten in de landbouw ruim 18 beloopt van het totaal aantal arbeidskrachten in de Euromarkt (in de U.S.A. bedragen deze percentages respectievelijk ongeveer 4,1 en 7,6 Hoe de verhoudingen van het aantal arbeidskrachten in de landbouw van land tot land liggen blijkt uit tabel 1, ont leend aan gegevens van de E.E.G. Tabel 1. Percentage van totale beroepsbevolking in elk der Euromarktlanden, dat werkzaam is in de landbouw: Italië 30 Frankrijk 25 Luxemburg 20 °/o West-Duitsland 14 België 10% Nederland 10% De sterke daling van het aantal arbeids krachten in de landbouw binnen de Euro markt komt o.m. daarin tot uiting, dat dit aantal in 1950 ruim 18 miljoen bedroeg, tegen 14,5 miljoen in 1958, waarbij van deze 14,5 miljoen bijna 6V4 miljoen voor rekening van Italië en ruim 4% miljoen voor rekening van Frankrijk kwam. De dalingstendentie heeft zich sindsdien voortgezet. Dat de landbouwproduktie in de Euro markt desondanks met gemiddeld 2D/2 is gestegen, kan als een grote prestatie worden beschouwd. Daarbij staat de Nederlandse landbouw, qua produktiecapaciteit, verhou dingsgewijs aan de spits, gevolgd door Bel gië, West-Duitsland, Luxemburg, Frankrijk en Italië. Deze produktiestijging is vooral ook mo gelijk gemaakt door de toegenomen mecha nisatie in de landbouw en het gestegen kunstmestverbruik. Zo is het aantal tractoren gestegen van 380.000 in 1950 tot 1.510.000 in 1959 en daarna tot 1.812.000 in 1960, en het kunstmestverbruik is van 1950 tot 1960 toe genomen met ongeveer 55 Inkomen in de landbouw In de zes Euromarktlanden bestaat, on danks het streven tot verbetering, een (vaak nog aanzienlijke) achterstand in het inkomen per hoofd van de werkers in de landbouw, vergeleken met dat in de overige sectoren; zulks ondanks het feit, dat de werkgelegen heid in de landbouw de laatste jaren snel is afgenomen. Zo beliep b.v., volgens ge gevens van de E.E.G., het inkomen in de landbouw per hoofd gedurende 1959 in West-Duitsland. Italië en Nederland achter eenvolgens 52 (1953: 52 59 (1953: 65 en 86 (1953: 84 van het in komensniveau per hoofd der totale beroeps bevolking. Het benaderen van meer evenwicht in de inkomensverdeling tussen agrarische en niet- agrarische werkers is dan ook nog steeds één van de hoofdproblemen en één van de hoofd doeleinden van de landbouwpolitiek binnen de Euromarkt. Onevenwichtige inkomensverdeling De moeilijkheden om in de Euromarkt meer evenwicht te verkrijgen tussen het in komen in de landbouw en dat in de overige sectoren liggen voor een groot deel in de aard van het landbouwbedrijf aldaar. Het Europese landbouwbedrijf is vrij algemeen nog van kleine omvang. Van het totaal van, naar schatting, 9V2 miljoen bedrijven in de Euromarkt beschikt meer dan de helft over minder dan 5 a 6 hectaren elk. Omtrent de verhoudingen tussen de ver schillende categorieën van bedrijfsgrootte in elk der Euromarktlanden afzonderlijk geven de laatstbekende (waarschijnlijk echter niet meer geheel actuele) cijfers het beeld te zien van tabel 2. 457

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 43