„zilvervlootregeling" is over het algemeen goed tot uitstekend te noemen. Omtrent de veelal „ingewikkeld" geachte voor waarden der regeling bestaat nogal wat mis verstand. De invloed van de ouders op het sparen in het kader van de Jeugdspaarwet is zeer groot, hetzij dat door de ouders voor de kinderen de overeenkomst wordt afgesloten en wordt gespaard, hetzij dat de ouders het sparen sterk aanmoedigen. Als motief voor het afsluiten van een jeugdspaarovereenkomst speelt de premie een belangrijke rol, in het bijzonder indien het maximaal toegestane spaarbedrag per jaar 200,kan worden behaald. Dit maximum wordt echter soms als een ernstige belemmering gevoeld bij de ver dienende jeugd. Een enkele maal wordt het bezwaar naar voren gebracht, dat toen nog niet werd verdiend het gespaarde bedrag ge ring was, doch nu wel wordt verdiend aan het in het kader der Jeugdspaarwet te be sparen bedrag een jaarlijks maximum is ge steld. De jongeren zijn goed doordrongen van het feit, dat men ter verkrijging van de premie niet op elk gewenst moment en tot elk gewenst bedrag over het tegoed kan be schikken. Enerzijds werkt dit positief (bevei liging tegen eigen consumptieve neigingen) anderzijds negatief („je mag er niet meer aankomen"). Een gevolg hiervan is ook, dat de deelnemers in sterke mate denken aan het „sparen voor de toekomst" (zoals vooral bij meisjes: het huwelijk) en zelden of nooit het verwerven van duurzame gebruiksgoede ren (b.v. bromfiets) of latere consumptie (b.v. vakantie). „Knorrige ambtenaar" In het rapport troffen wij ten slotte enkele uitspraken van jongeren aan, die niet direct met het onderzoek samenhangen, maar voor de spaarinstellingen hoewel niet onbe kend toch van dusdanig belang zijn, dat wij deze niet onvermeld willen laten. Zo klaagden enkele jongere spaarders over het lange wachten aan loketten en de moei lijke openingsuren bij spaarinstellingen. Tijdens de interviews zou voorts gebleken zijn dat veelal het opnemen van gelden van een spaarbankboekje met een soort „schuld gevoel'' gepaard gaat, dat (zoals in het rap port letterlijk is vermeld) snel wordt gepro jecteerd op de loketambtenaren: verschillende jongeren menen, dat de loketambtenaar min der vriendelijk of „knorrig" is als er geld van het boekje wordt opgenomen. In bepaalde gevallen zou dit volgens het rapport ertoe kunnen leiden, dat het geld liever thuis onder eigen beheer wordt gehouden. Wij willen aan de hand van deze uitspra ken beslist niet gaan generaliseren door zonder meer het lange wachten, de moeilijke openingsuren en „knorrig" loketpersoneel bij terugbetalingen als algemeen symptoom bij de spaarinstellingen te veronderstellen. Integendeel.Voor wat de raiffeisenbanken/ boerenleenbanken betreft kunnen wij niet anders dan aannemen dat de „knorrige" loketambtenaar slechts in de verbeelding van de jeugdige spaarders bestaat, ingegeven door zijn „schuldgevoel". Spaarzaamheid is een grote bron van inkomsten. De beide andere klachten hangen gedeel telijk met elkaar samen en kunnen voor zo ver deze inderdaad gegrond zijn, worden ondervangen door een vergroting van het aantal zittingsuren. Automatisch kan dit tot een grotere spreiding van het cliëntenbezoek en een vereenvoudiging van de openings uren leiden. (Cicero) 450

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 36