die onze banken zich telkens getroosten om
voor een pluimveebedrijf een goede finan-
cieringsvorm te vinden.
Of wij in de totale financieringsbehoefte
van de pluimveehouders en van de boeren in
het algemeen kunnen voorzien is voor ons
niet het belangrijkste. Belangrijk is dat we
doen wat we kunnen. Uit een onlangs op
gemaakt intern overzicht van de gang van
zaken in onze organisatie gedurende het
eerste halfjaar van 1962, blijkt dat de kre
dietverlening in eigen kring, in navolging
van de stijgingen in vier voorgaande eerste
halve jaren, weer een zeer grote stijging
heeft vertoond. Het leeuwedeel van deze
stijging kwam voor rekening van de voor
schot- en hypotheekverlening aan natuurlijke
personen. Wanneer wij daarbij zien, dat het
aandeel van de agrarische financiering in
deze stijging, vergeleken bij het eerste half
jaar van 1961, groter is geworden, dan is
dat voor ons een teken te meer, dat de in
dividuele boer in toenemende mate een be
roep op onze banken doet en bij onze banken
gehoor vindt. Dit is in overeenstemming met
de primaire taak die wij ons gesteld hebben
en het is dan ook niet vreemd, dat naast een
beroep op het depot bij de Centrale Bank, in
het afgelopen halfjaar door de aangesloten
banken beleggingen gerealiseerd werden ter
verkrijging van middelen voor de voorschot
en kredietverlening.
De aarzeling om de boer ter wille te zijn
komt bij de coöperatieve banken volgens de
heer Wagenaar Hummelinck speciaal voor,
wanneer het gaat om een pluimveehouder,
die van plan is met een particuliere eier-
handelaar of een mengvoederfabriek een of
andere afspraak aan te gaan. Doordat de
boerenleenbanken zich verbonden voelen met
de landbouwcoöperaties, zou de aan een
particuliere handelaar of fabriek gebonden
pluimveehouder bij de boerenleenbank aan
het verkeerde adres zijn.
Hiermede zijn we beland bij een onder
werp, waarover wij twee maanden geleden
reeds geschreven hebben toen de „Fata
Bucolica" onze aandacht trokken. Wij her
halen nog eens, dat alleen het belang van de
individuele boer en tuinder voor ons door
slaggevend is, hetgeen overigens niet bete
kent, dat onze organisatie er op gebrand zou
zijn de dubieuze debiteuren van de particu
liere handel of fabriek over te nemen. Indien
dit belang op andere wijze dan door coöpe
ratie gediend kan worden, is er geen sprake
van dat wij ons van financiële steun zouden
onthouden, enkel en alleen omdat het coöpe
ratieve element gemist wordt. Of het belang
van een boer of een tuinder gediend wordt,
zal van de omstandigheden afhangen. Niet
in alle gevallen, waarin de boer door „een
of andere afspraak" gebonden is aan een
particuliere mengvoederfabriek of handelaar,
zijn wij daar geheel gerust op.
De heer Wagenaar Hummelinck heeft bij
ons in ieder geval niet de indruk gevestigd,
dat het belang van de pluimveehouderij bij
hem in veilige handen is. Zijn voorlichting
over de financiering vertoont daarvoor te
ernstige gebreken. Door zijn onoordeelkundig
schrijven over het landbouwkrediet wordt
aan onze pluimveehouders, bewust of onbe
wust, een dwaalspoor getoond. Dit zou voor
komen zijn, indien de schrijver, in het belang
van de pluimveehouderij, tevoren zijn luk
rake beweringen aan de feiten had getoetst.
Op deze toetsing hebben onze pluimvee
houders recht, wanneer iemand zich met hun
problemen bezig houdt.
Weet gij het geld te gebruiken, zo is het uw knecht; anders is het uw meester.
Horatius
383