bovendien bij, dat volgens de nieuwe rege
ling het volume voor kassen- en warenhui-
zenbouw, inclusief verwarmingsinstallaties,
geheel aan het officiële bouwprogramma
wordt toegerekend. Tot voor kort vond al
leen registratie plaats en werd het vastge
stelde bouwvolume niet belast met hetgeen
in deze sector werd goedgekeurd.
Voor zover investeringen niet in strijd
waren met het bestemmingsplan van de
grond, werd een goedkeuring op korte ter
mijn verkregen. Ten aanzien van de krediet
verlening leverde deze objecten dan ook geen
moeilijkheden op.
Volgens de nieuwe regeling wordt het
verkrijgen van een goedkeuring gebonden
aan het bouwvolume. Gelet op de betrekkelijk
geringe stijging in het bouwprogramma, zal
de afgifte van vergunningen zoals inmid
dels ook is gebleken sterk vertraagd wor
den. Het is bekend, dat aan enkele groepen
voorrang zal worden verleend, doch hier
onder ontbreekt, helaas, de groep van jonge,
beginnende tuinders.
Onze banken zullen er in het vervolg
nauwlettend op moeten toezien, dat de kre
dietaanvragers voor kassen en warenhuizen
beschikken over de vereiste vergunningen.
Door het afwijkende bouwkundig karakter
van kassen en warenhuizen ten opzichte van
de normale woningbouw, zal deze taak voor
de banken niet gemakkelijk zijn.
Ter toelichting moge dienen, dat de ge
meentelijke goedkeuring vereist blijft voor
investeringen in bovengenoemde objecten
voor bedragen boven 2.000,- tot 10.000,-.
Hierboven heeft men rijksgoedkeuring nodig.
In een drietal artikelen, die zijn opgeno
men in de nummers van 4, 5 en 6 september
1962 van het Financieel Dagblad, geeft ir.
M. G. Wagenaar Hummelinck zijn visie op
de problemen van de pluimveehouderij. Die
problemen liggen er inderdaad en vragen
dringend om een oplossing. Daarbij staat de
financiering van het op moderne methoden
overschakelende pluimveebedrijf mede in
brandpunt van de belangstelling.
De Raiffeisenorganisatie is thans, evenals
vroeger, volkomen bereid naar vermogen aan
de kredietbehoeften van de pluimveehouders
te voldoen. Tal van pluimveebedrijven heb
ben, dank zij een krediet of voorschot van
één van onze banken, de noodzakelijke in
vesteringen kunnen doen en het ligt volledig
in de lijn van onze wensen en verwachtingen,
dat ook in de toekomst vele pluimveehouders
via onze organisatie aan de benodigde finan
cieringsmiddelen geholpen kunnen worden.
Wanneer wij hiermede nog eens nadruk
kelijk een waarheid stellen, die aan insiders
in onze organisatie en in het pluimveebedrijf
reeds lang bekend is, wordt duidelijk, waar
om wij speciaal het laatste artikel van de
heer Wagenaar Hummelinck aan de kaak
moeten stellen.
Volgens de heer Wagenaar Hummelinck
ziet het er nog niet naar uit, dat de boeren
leenbanken voldoende kunnen en willen
voorzien in de kredietbehoefte van het
pluimveebedrijf. Dat komt omdat deze
banken hun middelen voor een zeer groot
deel gebruiken voor financiering van de
overheid, vervolgens voor een groot deel
voor de financiering van landbouwcoöpera
ties en pas op de laatste plaats voor de
kredietverlening aan de individuele boer. De
heer Wagenaar Hummelinck durft nog ver
der te gaan en zegt, dat er bij de boeren
leenbanken in vele gevallen een zekere aar
zeling aanwezig is om de boeren ter wille
te zijn.
Wie dit in alle oprechtheid meent te kun
nen neerschrijven, moet wel volslagen on
kundig zijn van het streven en de werkzaam
heid van het landbouwkredietwezen. Hij
weet niets van de maatregelen, die de mo
gelijkheden van de agrarische kredietver
lening aanzienlijk verruimd hebben, niets
van de wijze waarop (met succes!) aan deze
mogelijkheden door voorlichting bekendheid
gegeven wordt, niets van de inspanningen,
OM HET BELANG VAN DE
PLUIMVEEHOUDER
382