een van de weinig conclusies, die men uit de
jurisprudentie kan trekken deze con
structie van de informatieovereenkomst is
door de rechtspraak niet aanvaard.
Jurisprudentie
Voor zover is na te gaan, zijn er slechts
twee rechterlijke uitspraken te vinden die
betrekking hebben op informaties, gegeven
door banken. In beide gevallen werd de bank
aangesproken door degene voor wie de in
formatie bestemd was, omdat deze meende
dat de informatie te gunstig was, terwijl hij
ten gevolge van de te gunstige inlichtingen
schade had geleden.
Door de rechtbank te 's-Hertogenbosch
werd bij vonnis van 19 oktober 1934, N.J.
1936, 542 de vordering berecht, die ingesteld
was tegen een bank op grond van inlich
tingen, die door een bijkantoor waren ver
schaft. De rechtbank heeft bij de beoordeling
van deze vordering vooropgesteld, dat slechts
mondeling informaties werden ingewonnen.
De bank had voorts de inlichtingen, van het
geven waarvan zij niet haar beroep maakte,
gratis verstrekt en degene die de inlichtingen
had gevraagd had niet een speciaal onder
zoek naar de gang van zaken in de financiële
positie van de bevraagde opgedragen. De
rechtbank maakte uit, dat aan de directeuren
van het bijkantoor niet kon worden verweten,
dat zij opzettelijk onjuiste inlichtingen had
den verschaft en ook niet dat zij zich aan
enige nalatigheid zouden hebben schuldig
gemaakt. Dit zou onder de gegeven omstan
digheden b.v. het geval geweest zijn, indien
die bank, zij het dan ook te goeder trouw,
lichtvaardig een gunstig oordeel zou hebben
uitgesproken, dat niet gerechtvaardigd was
door de bij de bank bekende gegevens. De
vordering werd afgewezen.
„Buiten onze verantwoordelijkheid"
Minder gunstig voor de bank, die de in
formaties verschafte, is het vonnis van de
rechtbank te Utrecht d.d. 21 december 1938,
N.J. 1939, nr. 876. De bank had omtrent een
aannemersbedrijf de navolgende informatie
verstrekt: „De rekening welke bevraagde bij
ons onderhoudt wordt tot onze tevredenheid
gevoerd. Aannemer van bestratingswerken
en publieke werken. Bevraagde beschikt over
voldoende middelen. Betalingen gaan ge
regeld. Gerust goed voor een krediet van
7.000,Deze informatie werd in februari
1937 verstrekt. In oktober van hetzelfde jaar
blijkt de aannemer niet meer in staat te zijn,
aan zijn financiële verplichtingen te voldoen.
Hij bood zijn crediteuren betaling van 17 °/o
van de concurrente vorderingen aan. Op
1 december van hetzelfde jaar werd hij fail
liet verklaard.
De bank had de vorenbedoelde informatie
gegeven aan de N.V. v. M. en Z. Deze had
de informatie gevraagd voor een cliënt, die
op grond daarvan voor een bedrag van p.m.
7.000,granieten trottoirbanden aan het
aannemersbedrijf leverde. De leverancier
van deze goederen leed door het faillissement
van de aannemer een strop van 7.000,
Hij stelde de bank hiervoor aansprakelijk,
en zijn vordering werd toegewezen. De
rechtbank overwoog daarbij, dat het ver
schaffen door de bank van een inlichting
niet overeenkomstig de werkelijkheid en in
houdende een te optimistisch beeld van de
gegoedheid van een bepaald, in relatie met
de bank staand aannemersbedrijf, ten ge
volge waarvan aan die aannemer door een
ander goederen werden geleverd en deze
schade ondervond, omdat zijn vorderingen
niet verhaalbaar bleken te zijn, een onrecht
matige daad oplevert, wanneer tevens
vaststaat, dat de bank heeft nagelaten een
behoorlijk onderzoek naar die gegoedheid in
te stellen. Het beroep op de clausule, dat de
informatie is gegeven „buiten onze verant
woordelijkheid" wordt verworpen, omdat de
bank met die clausule haar aansprakelijkheid
niet kan opheffen voor het geval zij inder
daad zonder behoorlijke zorg en nauwkeu
righeid de mededeling zou hebben verstrekt.
Vervolgens wordt onderzocht, of in deze aan
de bank schuld te verwijten is.
Vastgesteld werd in dit verband, dat de
balans per 31 december 1936 met een ver-
367