geldlening moeten aangaan om het bouw project geheel of ten dele te financieren. In de vroegere opvatting zou de aannemings maatschappij verondersteld dat deze een rechtspersoon is evenredig zegelrecht moeten betalen over een dergelijke 7-jarige lening, indien deze meer dan 100.000, zou belopen. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad zal, naar wij menen, thans geen evenredig zegelrecht meer over zulk een lening verschuldigd zijn. 2. Geldleningen, die voorzien in een permanente vermogensbehoefte blijven buiten de heffing van het evenredig zegelrecht zo lang de voorwaarden, waaronder de geld lening verkregen wordt, zodanig zijn, dat de geldlening niet in wezen de strekking van een obligatielening verkrijgt. Het blijft echter nog een onuitgemaakte zaak wanneer de strekking van een obligatie lening wel en wanneer zij niet aanwezig is. Uit de wettelijke bepaling, dat niet-hypothe- caire leningen van meer dan 100.000, geacht worden deze strekking te hebben als zij gedurende 5 jaar of minder niet opeisbaar of aflosbaar zijn, leidt men in de praktijk af, dat alle leningen, die voor 5 jaar of langer gesloten zijn, de strekking van obligatie lening hebben, zulks ongeacht eventuele be palingen omtrent vervroegde aflosbaarheid of opeisbaarheid. Voor leningen, die langer dan twee jaar, doch korter dan 5 jaar lopen kent men niet zo'n duidelijk uitgangspunt om uit te maken of een lening al dan niet in wezen de strek king van een obligatielening heeft. De woor den ,,in wezen" vormen in dit verband nog een bijzondere moeilijkheid, daar zij de mogelijkheid openen niet slechts voor toetsing van de leningsvoorwaarden aan hun concrete bewoordingen, doch ook voor onderzoek naar de vraag of de voorwaarden van de lenings overeenkomst enkel op grond van fiscale overwegingen, dan wel ook op grond van financierings-technische overwegingen zijn opgenomen. Er wordt aan de fiscus nog een zeer ruime armslag gegeven bij de inter pretatie van dit deel van artikel 60 van de Zegelwet. Het zou toe te juichen zijn als ook op dit punt een uitspraak van ons hoogste rechtscollege zou kunnen worden tegemoet- gezien, waarin duidelijk de grens tussen obligatieleningen en andere leningen wordt aangegeven. (Vervolg pacht en hypotheek). Uiteraard is dit een zeer belangrijke sug gestie. Mocht men tot een nadere uitwerking overgaan, dan zal men er rekening' mee moeten houden, dat ook de belangen van de verpachter met redelijke waarborgen om kleed moeten worden. De mogelijkheid van bezwaring met hypotheek van een pachtrecht maakt, dat de bank te wier behoeve de hypo theek wordt gevestigd, de bevoegdheid ver krijgt, door executie van het pachtrecht een nieuwe pachter in de plaats van de vorige te stellen. De meeste verpachters willen echter bij de keuze van de pachter zelf een stem kunnen uitbrengen. Het is daarom zaak, een zodanige regeling aldus te maken, dat de verpachter in dit wezenlijke recht niet be nadeeld wordt. Prof. De Haan schrijft zelf, dat deze ge dachte door hem in zijn inaugurele rede niet voldoende tot uitwerking kon worden ge bracht. Het is echter te hopen, dat het vraag stuk van de investeringen door pachters op gepachte grond nog nader bestudeerd zal worden, omdat wij de mening zijn toegedaan, dat bij de oplossing van dit probleem het belang van de gehele landbouw en de tuin bouw betrokken is. 283

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 29