zodanig zijn, dat de lening niet de strekking
van een obligatielening verkrijgt.
Het arrest van de Hoge Raad bevat echter
ook een passage, welke in dit opzicht tot
voorzichtigheid maant. In die passage over
weegt de Raad dat vaak „wanneer aan de
ene eis van de wet is voldaan, dit tevens met
de andere eis het geval zal zijn; dat immers
voorziening in de kapitaalbehoefte met ge
leend geld waar mogelijk zal geschieden door
een lening, die dezelfde strekking heeft als
een obligatielening, terwijl een lening die de
strekking ener obligatielening heeft, veelal
voorziening in de kapitaalbehoefte ten doel
heeft".
De zojuist aangehaalde tekst uit het arrest
van de Hoge Raad vestigt er de aandacht op
dat de beide wettelijke vereisten, ondanks
hun principieel onderscheid, in de praktijk
niet alleen vaak kunnen samenvallen, doch
doorgaans ook zullen samenvallen. Een
duidelijk praktijkcriterium om dit samen
vallen te kunnen vaststellen, zal nog gevon
den dienen te worden.
Hoofdelijke schuldenaren/rechtspersonen
Naast de hierboven behandelde beslissing
bevat het arrest, dat de Hoge Raad op 18 mei
1962 gewezen heeft, nog enkele andere be
langrijke belissingen.
A. Indien een geldlening wordt verstrekt
aan een aantal rechtspersonen tezamen, als
hoofdelijke schuldenaren, zal betaling van
evenredig zegelrecht niet door alle hoofde
lijke schuldenaren/rechtspersonen verschul
digd zijn, doch slechts door die rechtsper
sonen in wier kapitaalbehoefte door de
lening wordt voorzien.
B. Indien een rechtspersoon ten aanzien
van een reeds bestaande geldschuld zich bij
wijze van borgtocht tot hoofdelijk mede
schuldenaar van de oorspronkelijke schulde
naar verbindt, zal de rechtspersoon ter zake
van dit medeschuldenaarschap niet gehouden
zijn tot betaling van evenredig zegelrecht.
Ter verduidelijking een voorbeeld:
Firma X heeft ter voorziening in haar
kapitaalbehoefte een lening van 500.000,
gesloten. De firma wordt vervolgens omgezet
in een rechtspersoon, b.v. een N.V. X. Ten
slotte verbindt de N.V. X zich tot hoofdelijk
medeschuldenares van de firma X. De
N.V. X wordt door deze verbintenis, die na
de omzetting in wezen voorziet in haar eigen
kapitaalbehoefte, toch geen evenredig zegel
recht verschuldigd.
C. De wetsbepaling krachtens welke
moet worden aangenomen dat geldleningen
de strekking van een obligatielening hebben
als zij, hetzij alleen, hetzij tezamen, met een
of meer binnen het jaar door dezelfde rechts
persoon gesloten leningen 100.000,of
meer beloopt en niet binnen een termijn van
5 jaar zowel opeisbaar als aflosbaar zijn
heeft uitsluitend betekenis om vast te stellen
dat de strekking van een obligatielening
aanwezig moet worden geacht. Afgewezen
wordt de opvatting, dat leningen van meer
dan 100.000,per jaar, als deze niet bin
nen een termijn van 5 jaar zowel opeisbaar
als aflosbaar zijn, evenzeer geacht moeten
worden te voorzien in de kapitaalbehoefte
der geldnemers.
Dit neemt overigens niet weg, dat bij vele
van zulke leningen aantoonbaar zal zijn, dat
zij bestemd zijn tot voorziening in de kapi
taalbehoefte van de betrokken rechtspersoon.
Gevolgen beslissing Hoge Raad
Welke gevolgen heeft de beslissing van de
Hoge Raad voor de praktijk?
1. Geldleningen van meer dan 100.000,—
aangegaan voor 5 jaar of langer, zullen niet
zonder meer kunnen worden bestempeld als
leningen, die voorzien in de kapitaalbehoefte.
Geldleningen, die niet voorzien in de per
manente vermogensbehoefte van een rechts
persoon, zullen derhalve te allen tijde buiten
de heffing van evenredig zegelrecht dienen
te blijven. Indien b.v. een aannemingsmaat
schappij een groot bouwproject, waarmee
7 jaren gemoeid zijn, onder handen heeft,
zal zij wellicht voor dezelfde periode een
282