Leningen aan rechtspersonen
Evenredig zegelrecht
In 1951 is in de Zegelwet een bepaling
opgenomen, krachtens welke in Nederland
gevestigde rechtspersonen een speciaal zegel
recht verschuldigd zijn voor aan hen ver
strekte geldleningen, indien deze bestemd
zijn tot voorziening in de kapitaalbehoefte
van die rechtspersonen en deze leningen
in wezen dezelfde strekking hebben als
obligatieleningen. Het hier bedoelde speciale
zegelrecht, in de wandel het evenredig zegel
recht genoemd, beloopt 3/4% van het be
drag, dat aan de rechtspersoon ter leen wordt
verstrekt.
De strekking van obligatielening wordt in
elk geval aanwezig geacht bij leningen
normale hypothecaire leningen uitgezonderd
die, hetzij alleen, hetzij tezamen met een
of meer andere binnen het jaar door dezelfde
rechtspersoon gesloten leningen, 100.000,
of meer belopen en niet binnen een termijn
van 5 jaar zowel opeisbaar als aflosbaar zijn.
Vanaf haar in werking treden heeft boven
bedoelde bepaling omtrent het evenredig
zegelrecht voor schuldbekentenissen aan
leiding gegeven tot vele vragen, zowel van
principiële als van praktische aard. Voor de
beantwoording van deze vragen is in de loop
der jaren, vooral door beslissingen van de
zijde van het ministerie van Financiën, een
uitgebreide jurisprudentie ontstaan, aan de
hand waarvan in de praktijk een oordeel
omtrent de al dan niet zegelplichtigheid van
geldleningen aan rechtspersonen kon worden
bepaald. Het centrale punt in de beoordeling
van zegelplichtigheid ligt in de vraag of de
in de Zegelwet gestelde vereisten, dat de
geldlening (1) bestemd moet zijn tot voor
ziening in de kapitaalbehoefte van de rechts
persoon en (2) in wezen dezelfde strekking
als obligatieleningen moet hebben, be
schouwd moeten worden als twee los naast
elkaar staande elementen dan wel als twee
omschrijvingen voor een en hetzelfde begrip.
Uitspraak gerechtshof 's-Gravenhage
Overheersend was de opvatting, dat de
wetgever geen twee vereisten stelde, doch
slechts één. Het ministerie van Financiën
in deze nog op 21 juni 1961 gevolgd door
het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft
steeds de mening aangehangen, dat de strek
king van obligatieleningen geen andere was
dan juist te voorzien in de kapitaalbehoefte.
Het gerechtshof te 's-Gravenhage overwoog,
dat „niet is in te zien, hoe een obligatie
lening tot iets anders pleegt te dienen dan
ter voorziening in de kapitaalbehoeften
De opvatting van het ministerie van
Financiën gaat er van uit, dat de wetgever
eigenlijk te veel woorden heeft gebruikt en
had kunnen volstaan met te bepalen, dat elke
lening aan een rechtspersoon zegelplichtig
zou zijn, indien zij in wezen dezelfde strek
king als een obligatielening zou hebben. In
het verleden werd daarom aangenomen, dat
leningen aan rechtspersonen, die bestemd
waren ter voorziening in de kapitaalbehoef
ten van die rechtspersonen, in beginsel alle
onder het evenredig zegelrecht vielen.
Daarin is thans verandering gekomen.
Arrest Hoge Raad
In zijn arrest van 18 mei 1962 heeft de
Hoge Raad het standpunt van het ministerie
van Financiën verworpen en beslist dat de
vereisten, die de Zegelwet stelt, wel degelijk
tot twee verschillende elementen zijn terug
te voeren. De eis, dat de lening bestemd moet
zijn tot voorziening in de kapitaalbehoefte
van de rechtspersoon, betreft het doel waar
toe de lening werd opgenomen aldus ons
hoogste rechtscollege terwijl de eis, dat de
lening in wezen dezelfde strekking moet heb
ben als een obligatielening, ziet op de voor
waarden, waarop de lening werd verkregen.
De gevolgen, die de beslissing van de
Hoge Raad voor de praktijk zal mede
brengen, zijn nog niet te overzien. Op het
eerste gezicht zal men de indruk kunnen
krijgen, dat het thans mogelijk is geworden
bij elke lening, die voorziet in de kapitaal
behoefte van een rechtspersoon, het even
redig zegelrecht te ontgaan, als men er maar
voor zorgt dat de voorwaarden van de lening
281