Sparen en bezitsvorming De staatssecretaris begon zijn betoog met het uiten van zijn waardering voor de bij zonder belangrijke bijdrage die de spaar banken feitelijk leveren tot de bezitsvorming. Hij wees er daarbij op dat het geldsparen niet alleen een eerste fase is in de vorming van persoonlijk bezit, maar ook dat het weer het uitgangspunt is voor andere vormen van persoonlijk bezit. Hij herinnerde aan de prettige samenwerking tussen de spaarinstel- lingen en de overheid. In zijn betoog schonk hij onder meer aandacht aan de in deze kring wel eens opgeworpen vraag of het sparen en de bezitsvorming het niet zouden kunnen stellen zonder gepremiëerde spaarregelingen, als de overheid maar zou zorgen voor een gunstig spaarklimaat, bijvoorbeeld door de fiscale politiek. Bij de behandeling van dit punt stelde de spreker voorop, dat men het in Nederland in het algemeen wel eens is over het doel dat moet worden bereikt: de bevordering van de vorming van persoonlijk duurzaam bezit in brede kring. Een beleid dat daarop is gericht moet volgens de spreker voldoen aan twee elementaire voorwaarden: het bevorderen van de mogelijkheden tot sparen en bezitsvorming; het creëren van de bereidheid van de burgers om over te gaan tot de vorming van (enig) vermogen. Ten aanzien van de tweede voorwaarde nu kan men de vraag stellen of specifieke bezitsvormingsmaatregelen nodig zijn, „nu er in Nederland al zoveel wordt gespaard". In verband hiermede herinnerde staatssecretaris Schmelzer er aan dat de regering met haar bezitsvormingsbeleid niet in de eerste plaats een opvoering van de totale nationale be sparingen beoogt. Het gaat er aldus de spreker niet alleen om dat er gespaard wordt, maar ook en in de eerste plaats wie er spaart. Het feit dat er op elke 100 Neder landers 98 spaarbankboekjes in omloop zijn, zegt nog niets over de mate waarin grote groepen van de bevolking deel hebben aan de besparingen. In afwachting van het door het C.B.S. ingestelde spaar- en vermogens onderzoek baseerde de staatssecretaris zich op andere aanwijzingen. Zo blijkt uit het jaarverslag van de Spaarbank voor de stad Rotterdam dat, per 31 december 1961, het gemiddeld tegoed op ruim 400.000 spaar rekeningen ongeveer 600,— bedroeg. Op 15 van die rekeningen was het tegoed echter lager dan 1,— en op totaal 42 van de boekjes was het tegoed lager dan 10,—. Deze cijfers gaven de staatssecretaris aanleiding tot de veronderstelling dat er nog grote groepen zijn die geen noemenswaardig spaartegoed hebben. Naar de mening van de bewindsman, die zich realiseert dat een deel van de bevolking nog niet of niet voldoende kan sparen, geldt voor een steeds groeiend deel van de bevol king dat men wel kan sparen. Het sparen zonder meer echter blijkt voor velen nog niet voldoende aantrekkingskracht te hebben. Wil komensgroei in vele gevallen een zekere marge tot sparen biedt bereiken dat de mogelijkheid om te sparen ook inderdaad wordt gebruikt, dan zijn er, aldus de spre ker, onder de huidige omstandigheden nu eenmaal speciale maatregelen nodig. De bewindsman stelde dat de politiek van de regering erop gericht is, dat ook werkelijk een persoonlijke bereidheid tot sparen ont staat, dat men vrijwillig besluit tot bezits vorming. Met nadruk wees hij erop dat de activiteit van het maatschappelijke leven hier van primair belang is en dat de speciale bezits- Nu het politieke streven naar bezitsvorming steeds meer een realiteit wordtvooral ook voor de spaarbank, omdat hel sparen als een van de belangrijkste middelen voor het bereiken van het gestelde doel wordt gezien, menen wy goed te doen onze lezers kennis te laten nemen van enkele punten uit een voordracht van de promotor van dit strevende staatssecretaris van Algemene Zaken, drs. W. K. N. Schmelzer. Zijn voordracht werd op 26 mei 1962 voor de Nederlandse Spaarbankbond gehouden. Wij geven zijn woorden hieronder zonder commentaar door. men gegeven het feit dat de reële in- 276

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 22