wil voor het aanbrengen van deze investerin
gen, als hij deze niet uit eigen middelen kan
bekostigen, bij de raiffeisenbank/boerenleen-
bank geld lenen. Dat zou volstrekt geen
probleem zijn, ware het niet dat de pachter
de door hem aangebrachte verbetering niet
als zekerheid kan doen dienen voor de lening,
die hij bij de bank sluit. Wanneer de pachter
een schuur bouwt op gepachte grond, wordt
hij daarvan geen eigenaar, ook al doet hij dat
met eigen gelden. De verpachter wordt
eigenaar van die schuur.
In de tuinbouwsector heeft men bij het
aanbrengen van investeringen door pachters
op gepachte grond een oplossing gevonden,
doch deze leent zich niet voor toepassing in
amdere sectoren van het agrarische bedrijfs
leven. Wanneer een tuinder-pachter een
warenhuis op gepachte grond heeft gesticht,
draagt hij de rechten tot afbraak van dat
warenhuis aan de bank over. De kassen en
warenhuizen (afgezien van druivenserres)
lenen zich er namelijk gewoonlijk toe, afge
broken en elders weer opgetrokken te wor
den. Dit afbraakrecht zou echter bij inves
teringen van meer duurzame aard, zoals
verbetering van bedrijfsgebouwen, geen be
tekenis kunnen hebben.
Welke oplossing?
Het is niet gemakkelijk, voor dit vraagstuk
een oplossing te vinden. Daarom moet men
zich er temeer over verheugen, dat ook
buiten onze kring hiervoor belangstelling be
staat en wij zijn prof. De Haan dan ook
erkentelijk, dat hij er in zijn inaugurele rede
zoveel aandacht aan heeft willen wijden.
Prof. De Haan heeft zich echter niet be
perkt tot het signaleren van dit vraagstuk,
doch hij heeft ook zijn gedachten over een
mogelijke oplossing daarvan kenbaar ge
maakt. Hij is er geen voorstander van om de
v/ettelijke accessieregel krachtens welke de
eigenaar van de grond automatisch de eigen
dom verkrijgt van alles wat op de grond
gebouwd wordt, onverschillig door wie
te doorbreken, door aan de pachter een op
stalrecht toe te kennen. Daarvoor vormen
gebouwen en grond, maar vooral de ge
bouwen op zichzelf, wanneer daarin door
beide partijen wordt geïnvesteerd, feitelijk te
zeer een eenheid. „Aan een wettelijk opstal
recht zou de pachter dan ook weinig hebben,
omdat het als hypotheekobject niet los is te
denken van zijn onverhypothekeerbaar ge
bruiksrecht op de grond, nog daargelaten dat
het alleen bij de bouw van hele opstallen
past. Een wettelijk afbraakrecht zou hem
evenmin onderpandswaarde verschaffen,
want afbraak is zelden mogelijk en econo
misch verantwoord."
Een andere oplossing, die men voor dit
vraagstuk heeft gezocht, wordt eveneens door
prof. De Haan verworpen. Men heeft name
lijk wel eens gesuggereerd, om te bevorderen
dat de pachtrechten vervangen zouden wor
den door erfpachtsrechten. Hiervoor is de
medewerking van de zijde van de verpachter
vereist.Ook wij hebben in dc Raiffeisen-Bode
wel eens een dergelijke suggestie gedaan.
Vooral wanneer de verpachter een familielid
van de pachter is, zal deze wel eens bereid
gevonden kunnen worden hierin toe te stem
men. Prof. De Haan meent echter, dat dit als
algemene oplossing geen aanbeveling ver
dient. Daarvoor is de figuur van de pacht te
veel en die van erfpacht te weinig inge
burgerd.
Hypotheek of pachtrecht?
De oplossing, die prof. De Haan ziet, zou
daaruit bestaan, dat men het pachtrecht
onder zekere omstandigheden vatbaar maakt
voor bezwaring met hypotheek. Dit zou
zich echter alleen dan moeten vooidoen,
wanneer de door de pachter aan te biengen
verbeteringen een zodanige waaide hebben,
dat zij daardoor een nader te bepalen per
centage van de totale waarde van het bedrijf
overschrijden. Hiervoor is een wijziging van
de pachtwet vereist.
(Zie vervolg pag. 283).
275