Sparend Nederland Na de sterke daling van de liquide middelen, die in de maanden maart en april in totaal bijna 80 miloen bedroeg, is in mei een ge ringe stijging van deze middelen opgetreden. Bij vergelijking van de verzamelbalansen per ultimo april en mei blijkt dat de creditgelden toenamen met bijna 15 miljoen, terwijl de kredietverlening en beleggingen in eigen kring stegen met ruim 15 miljoen. Met de toe neming van de creditgelden kon dus bijna de uitbreiding van de uitzettingen in eigen kring gefinancierd worden. Van deze uitzet tingen in eigen kring namen de voorschotten toe met ruim 35 miljoen, terwijl de debet- saldi in lopende rekening een vermindering ondergingen met ruim 20 miljoen. Deze ster ke daling is veroorzaakt door de afgenomen behoefte aan bedrijfskrediet van aankoopver- enigingen en zuivelfabrieken. De groep overige uitzettingen nam af met ruim 3 miljoen. De besparingen bij de traditionele spaarin- stellingen waren blijkens de gegevens onder het hoofd „Sparend Nederland" in mei 1962 even hoog als in de overeenkomstige maand van 1961. Bij de bij Utrecht en Eindhoven aangesloten banken lag het spaaroverschot op een lager niveau dan in mei 1961. Ook het totaal van de besparingen in de eerste vijf maanden van 1962 is bij de raiff eisen - banken/boerenleenbanken lager dan in de zelfde periode van 1961. Volgens de voorlopige cijfers bedragen in juni de spaaroverschotten bij de bij Utrecht en Eindhoven aangesloten banken respectievelijk 15,4 miljoen en 17,8 miljoen en bij de Rijks postspaarbank 15,0 miljoen. Mutaties april Mutaties mei Mutaties jan./mei Saldo tegoed Tegoed in °/o van het totaal G u G V bc c G bc Inlagei Terug- betalin Spaar- verschi Inlagei Terug- betalin 1.15 O. O ir. V bc ~c Terug- betalir Spaar- versch 1/1 31/5 1/1 31/5 1962 Utrecht 98,6 109,1 - 10,5 138,1 120,7 4 17,4 619,4 534,9 4- 84.5 3021,9 3106,4 27,6 27,3 Eindhoven 67,6 68,3 - 0,7 90,4 73,7 4 16.7 422,3 346,2 4 76,1 1797,4 1873,5 16,4 16,4 R.l'.S. 70,6 66,3 4,3 106,7 74,2 4 32,5 443,2 324,3 4118,9 2895,7 3014,6 26,5 26,5 Alg. Spaarb. 143,0 129,1 4 13,9 191,9 151,2 4- 40,7 863,1 685,0 4178,1 3219,0 3397,1 29,5 29,8 379,8 372,8 7,0 527,1 419,8 4 107,3 2348,0 1890,4 4 457,6 10934,0 11391,6 100,0 100,0 1961 Utrecht 101,2 103,0 1,8 120,1 96,5 23,6 563,2 473,6 4 89,6 2658,9 2748,5 27,4 27,1 Eindhoven 66,9 59,4 4 7,5 79,0 58,5 4 20,5 380,3 294,1 4 86,2 1551,6 1637,8 16,0 16,1 R.P.S. 73,2 64,7 LT) CC 91,0 66,6 4 24,4 416,5 316,2 4100,3 2646,4 2746,7 27,3 27,1 Alg. Spaarb. 141,8 117,5 24,3 169,7 130,9 4 38,8 790,4 617,6 4172,8 2841,4 3014,2 29,3 29,7 383,1 344,6 4 38,5 459,8 352,5 4107,3 2150,4 1701,5 4448,9 9698,3 10147,2 100,0 100,0 Kanttekeningen bij de cijfers 273

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 19