Wetsontwerp financiering kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen Aan het einde van het vorig' jaar werd in de Tweede Kamer een wetsontwerp inge diend, dat bij aanvaarding door onze volks vertegenwoordiging van invloed zal zijn op de wijze, waarop de toekomstige financie ring van kapitaaluitgaven door publiekrech telijke lichamen zal moeten plaatsvinden. Gezien het feit, dat niet alleen de Centrale Bank, maar ook vele plaatselijke banken bij de gemeentefinanciering direct betrokken zijn, lijkt het ons nuttig enkele kantteke ningen te plaatsen naar aanleiding van het bovengenoemde wetsontwerp. Enkele historische bijzonderheden In dit verband is het interessant te be ginnen met de periode, die een aanvang maakt bij het einde van de Tweede Wereld oorlog. Vanaf dat moment speelde het in strument van het rentegamma een zeer be langrijke rol bij de financiering van de la gere overheid. Onder de bepalingen van het rentegam ma vielen en vallen nog de maximumrente en andere voorwaarden, waartegen alle le ningen van de lagere overheid, openbare zowel als onderhandse, zomede door de la gere overheid gegarandeerde leningen, kun nen worden afgesloten. Zoals begrijpelijk vormde de hoogte van de rente hierbij een essentieel onderdeel. Voor de geld- en ka pitaalmarkt, alsmede voor de lagere over heid bleek deze regeling zo ingrijpend te zijn, dat de rente op de financiële markt boven de tarieven van het rentegamma kwam te liggen. Deze situatie deed zich o.a. voor in juni 1956, waardoor de financie ring van de lagere overheid tekenen van stagnatie begon te vertonen, die de regering vervolgens noodzaakte om het rentegamma voor kasgeldleningen op te heffen. De rentevoorschriften voor kapitaalmarkt transacties bleven echter gehandhaafd. Door deze maatregelen van de regering ont stond de ontwikkeling, dat door de toen gel dende hoge rente op de kapitaalmarkt, kapi taaluitgaven via de geldmarkt werden ge dekt, een uiteraard ongezonde situatie, te meer als men bedenkt, dat de vlottende schuld van de gemeenten, die in juni 1956 nog 275 miljoen gulden bedroeg, aan het einde van 1957 tot 2 miljard was opgelo pen. Zo ongezond was de situatie zelfs gewor den, dat het voor de gemeenten een steeds nijpender probleem werd om korte leningen op de vervaldag te verlengen. Mede gezien de conjuncturele situatie van ons land be sloot de regering weer tot de instelling van het rentegamma voor de korte sector, waar bij tevens werd bepaald, dat de gemeenten alleen konden investeren, indien de finan ciering op lange termijn verzekerd was. Voor de situatie, waarbij de kapitaalmarkt rente boven de tarieven van het rentegam ma lag of kwam te liggen, kon in de toe komst een beroep gedaan worden op de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, die op haar beurt de nodige gelden weer op moest nemen op de kapitaalmarkt. Door deze centrale financiering kon de overheid in tijden van hoogconjunctuur de nodige controle op de uitgaven van de lagere over heid uitoefenen. Het totale stelsel van maatregelen, die uitmondden in de centrale financiering en in het rentegamma, heeft in belangrijke mate het zelfstandig optreden van de lagere overheid op de geld- en ka pitaalmarkt beperkt, omdat de rente op deze markten in de laatste jaren zelden on der die van het rentegamma heeft gelegen. De bezwaren, die in de loop van de laat ste jaren door de lagere overheid in dit verband zijn geuit, worden nu zoveel mo gelijk in het onderhavige wetsontwerp on dervangen. Het wetsontwerp Onder de nieuwe regeling is geen sprake meer van een rentegamma. Hier tegenover staat echter, dat globaal gesteld de finan ciering op lange termijn eerst verzekerd moet zijn, voordat de publiekrechtelijke lichamen, waarmede in dit wetsontwerp ge meenten, provincies en waterschappen wor den bedoeld, tot investeren zullen over gaan. Zie voor vervolg pag. 277). 268

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 14